DANIEL
HET BELANG VAN ECOLOGIE VOOR EEN EERLIJKE MARKT
GROENE INTELLIGENTIE
Van Daniel Goleman verschenen eerder:
Emotionele intelligentie
Innerlijke rust
Liegen om te leven
Emotionele intelligentie in de praktijk
Het nieuwe leiderschap (met Richard Boyatzis en Annie McKee)
Destructieve emoties. Een dialoog met de Dalai Lama
Daniel Goleman
Het belang van ecologie voor een eerlijke markt Vertaald door Mirjam Westbroek
2009 Uitgeverij Contact Amsterdam/Antwerpen
© 2009 Daniel Goleman
© 2009 Nederlandse vertaling door Mirjam Westbroek Oorspronkelijke titel Ecological Intelligence
Oorspronkelijke uitgever Doubleday, imprint van The Doubleday Publishing Group
Omslagontwerp Bart van den Tooren Typografie Elgraphic + dtqp bv, Schiedam isbn 978 90 254 3387 1 D/2009/0108/925 nur 320 & 770
Voor alle kleinkinderen en de kleinkinderen van hun kleinkinderen
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
INHOUD
1 De verborgen kosten van wat we kopen 9
2 ‘Groen’ is een illusie 22
3 Wat we niet weten 40
4 Ecologische intelligentie 53
5 Het nieuwe rekenen 65
6 De informatiekloof 86
7 Volledige openheid 100
8 Gepraat, vertrouwen en rumoer 120
9 Fair and Square 137
10 De opwaartse spiraal 148
11 De chemische hutspot 164
12 De amygdala gaat uit winkelen 182
13 Lastige vragen 205
14 Beter en beter 229
15 Bedenkingen 252
16 Goed verdienen door goed te doen 269
Dankwoord 287 Noten 289 Bronnen 307
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
DE VERBORGEN KOSTEN VAN WAT WE KOPEN
Een tijd terug kocht ik in een impuls een klein, heldergeel houten raceautootje met vier zwarte schijven als wielen en een groene bal als hoofd van de chauffeur. Het speeltje kostte maar 99 cent. Het was voor mijn kleinzoon van achttien maanden, die het vast prachtig zou vinden.
Ik had dat kleine houten autootje net in huis toen ik ergens las dat in goedkoop speelgoed vaak lood wordt aange-troffen.1 Het lood wordt toegevoegd aan de verf omdat het beschermt tegen afbladderen en voor heldere kleuren zorgt, met name bij geel en rood. Vervolgens stuitte ik op een nieuwsbericht waarin stond dat men twaalfhonderd speeltjes uit verschillende speelgoedwinkels, waaronder de keten waar ik het autootje had gekocht, had getest en dat een groot percentage een zekere hoeveelheid lood bleek te bevatten.2
Ik heb geen idee of er lood in de sprankelende gele verf van mijn speelgoedautootje zit, maar ik weet honderd procent zeker dat mijn kleinzoon het ding ogenblikkelijk in zijn mond zou hebben gestopt. Nu, maanden later, staat het nog steeds op mijn bureau; ik heb het hem niet gegeven.
Er hangt een prijskaartje aan onze wereld van materiële
overvloed. We hebben geen idee of de dingen die we kopen en dagelijks gebruiken andere kosten met zich meebrengen. In hoeverre schaden ze onze planeet, onze gezondheid en de mensen die arbeid leveren om in onze genoegens en behoeftes te voorzien? We leven ons dagelijkse leven temidden van een zee van spullen die we kopen, gebruiken, weggooien, verspillen of bewaren. Elk voorwerp heeft een eigen geschiedenis en een eigen toekomst, een achtergrondverhaal en een einde waar we nauwelijks zicht op hebben. Het genereert een web van effecten vanaf de extractie en verwerking van de grondstoffen, bij de productie, het transport, het gebruik in huis of op het werk, tot op de dag waarop we het weer weggooien. Deze ongeziene effecten van onze spullen kunnen we niet langer negeren.
Onze productietechnologieën en de daarmee verbonden chemische processen zijn voor het overgrote deel afkomstig uit onschuldiger tijden, waarin zowel consumenten als ingenieurs weinig of geen aandacht hoefden te besteden aan de negatieve effecten van wat er geproduceerd werd. In plaats daarvan was men juist verheugd over wat er allemaal mogelijk bleek: elektriciteit die gegenereerd werd door het verbranden van kolen, waarvan we nog voor eeuwen genoeg hadden; goedkope en flexibele plastics die uit een schier eindeloze zee van aardolie werden gemaakt; een schatkist vol synthetische chemische stoffen; goedkoop loodpoeder dat verf glans en levensduur verleende. Men was zich niet bewust van de schadelijke gevolgen van deze goedbedoelde keuzes voor onze planeet en haar bevolking.
Hoewel de samenstelling en de effecten van de dingen die we kopen en dagelijks gebruiken grotendeels voortkomen uit beslissingen die lang geleden zijn genomen, zijn deze beslissingen nog altijd maatgevend voor productontwerpen en de industriële chemie. En al die spullen eindigen in onze huizen, scholen, ziekenhuizen en bedrijven. Dankzij de materiële erfenis van de ooit ontzagwekkende uitvindingen van het twintigste-eeuwse industriële tijdperk is het leven nu onmetelijk veel gemakkelijker dan het leven van onze overgrootouders. Ingenieuze combinaties van moleculen, ongekend in de natuur, genereren een stroom van alledaagse wonderen. In het recente verleden waren de huidige industriële chemicaliën en processen volstrekt vanzelfsprekend, maar voor de toekomst ligt de situatie radicaal anders. Consumenten en bedrijven kunnen zich niet langer permitteren die onzichtbare beslissingen - en hun ecologische consequenties - niet te onderzoeken.
In eerder werk heb ik onderzocht wat het betekent om intelligent te zijn met betrekking tot onze emoties en, meer recentelijk, in ons sociale leven. Hier bekijk ik in welke zin wij, met zijn allen, intelligenter kunnen worden ten aanzien van de ecologische effecten van onze levenswijze en hoe groene of ecologische intelligentie, in combinatie met een transparante markt, een mechanisme in het leven kan roepen voor positieve verandering.
Als ik eerlijk ben, heb ik net zo weinig kaas gegeten van ecologische intelligentie als de meeste mensen.3 Maar tijdens mijn onderzoek en het schrijven van dit boek stuitte ik gelukkig op een virtueel netwerk van zowel zakenlieden als wetenschappers die uitblinken in een of andere subset van de vaardigheden die we hard nodig hebben voor de opbouw van een gemeenschappelijke ecologische intelligentie, kennis die ons kan helpen betere beslissingen te nemen.
In mijn schets van de mogelijkheden die deze visie biedt, maak ik gebruik van mijn achtergrond als psycholoog en wetenschapsjournalist, en neem ik een duik in de wereld van handel en productie, op zoek naar de nieuwste en scherpste ideeën op gebieden als de neuro-economie en de informatiewetenschap, en met name op het terrein van de industriële ecologie, een discipline in opkomst.
Deze reis sluit aan op een reis die ik meer dan twintig jaar geleden begon, toen ik in een boek over zelfbedrog schreef dat onze consumptiegewoontes in een ongekend tempo op wereldwijde schaal een ecologisch tekort scheppen, ‘gewoon door onze achteloosheid tegenover het verband tussen onze levenswijze en de gevolgen daarvan voor de planeet. We hebben geen enkel inzicht in de connectie tussen onze dagelijkse beslissingen - bijvoorbeeld om niet het ene, maar het andere ding aan te schaffen - en de kosten die deze beslissingen met zich meebrengen.’4
In die tijd stelde ik me voor dat we ooit in staat zouden zijn accuraat de ecologische schade vast te stellen van een bepaalde productie- of verpakkingshandeling, of de verscheping en het weer wegdoen van een product, en die schade weer te geven in een of andere handige eenheid. Als we zo’n maatstaf zouden hebben voor, bijvoorbeeld, een tv-toestel of een rol aluminiumfolie, zo redeneerde ik, zouden we meer verantwoordelijkheid nemen voor de impact van onze individuele keuzes op de aarde. Maar vervolgens nam ik gas terug en bond in: ‘Zulke informatie is niet beschikbaar, en zelfs de meest milieuvriendelijke mensen weten niet echt hoe groot het uiteindelijke effect van onze levenswijze op de planeet is. Zo zorgt onze onwetendheid ervoor dat we wegglijden in de enorme zelfde-ceptie dat de kleine en grote beslissingen in ons materiële leven niet zo belangrijk zijn.’
Destijds had ik nog nooit gehoord van industriële ecologie, de discipline die op routinebasis exact de effectanalyses maakt waarvan ik droomde. In de industriële ecologie komen chemie, natuurkunde en techniek samen met ecologie; het integreert deze terreinen om de effecten van door mensen gemaakte spullen op de natuur te kwantificeren. In de tijd dat ik wenste dat er zo’n vakgebied bestond, kwam die toen nog obscure discipline net van de grond. In de jaren negentig van de vorige eeuw verkende een werkgroep van de National Academy of Engineering het terrein en het allereerste nummer van het Journal of Industrial Ecology verscheen in 1997, meer dan een decennium na mijn verzuchtingen.
De industriële ecologie is geworteld in het inzicht dat industriële systemen vele parallellen vertonen met natuurlijke systemen: de stroom van goederen tussen bedrijven, bestaande uit stoffen die aan de aarde onttrokken zijn en in nieuwe combinaties de wereld in worden gestuurd, kan gemeten worden in termen van input en output en wordt gereguleerd door wat je een stofwisselingssysteem zou kunnen noemen. In die zin kan ook de industrie worden opgevat als een soort ecosysteem, en wel een systeem dat een diepgaande invloed heeft op alle andere ecologische systemen. Het vakgebied houdt zich bezig met de meest uiteenlopende onderwerpen, van schattingen van de CO2-uit-stoot van allerlei industriële processen en analyse van de mondiale fosforstroom, tot aan de vraag hoe elektronisch labellen de recycling van vuilnis zou kunnen stroomlijnen en wat de ecologische consequenties zijn van een hausse in trendy badkamers in Denemarken.
Ik zie industrieel ecologen, samen met pioniers op gebieden als de milieugerelateerde gezondheidskunde, als de voorhoede van een dagend bewustzijn dat wel eens een cruciaal ontbrekend element zou kunnen toevoegen aan onze collectieve inspanningen de aarde en haar bevolking te beschermen. Stel je eens voor wat er mogelijk wordt als de informatie die nu in handen is van specialisten als industrieel ecologen aan iedereen beschikbaar wordt gesteld: onderwezen aan schoolkinderen, gemakkelijk toegankelijk op het internet, verwerkt tot evaluaties van de dingen die we kopen en doen, en beknopt aangegeven wanneer we op het punt staan een aankoop te doen.5
Of we nu een individuele consument zijn, een inkoper bij een organisatie of een manager van een bepaald merk, als we net zo precies als de industrieel ecoloog op de hoogte zouden zijn van de verborgen impact van wat we kopen, verkopen of maken, zouden we een positievere toekomst kunnen scheppen door onze beslissingen beter af te stemmen op onze waarden. De methodes om die gegevens voor ons te ontsluiten zijn al in de maak. Wanneer we deze onontbeerlijke kennis in handen krijgen, gaan we een tijdperk binnen van wat ik radicale transparantie noem.
Radicale transparantie transformeert de ketens die producten aan hun vele effecten koppelen - koolstofvoetaf-druk, gebruikte chemicaliën, arbeidsomstandigheden, enzovoort - tot systematische krachten die een rol spelen bij de verkoop. Radicale transparantie maakt gebruik van een nieuwe generatie van technologische applicaties, met software die enorme hoeveelheden data verwerkt en weergeeft in eenvoudige overzichten op grond waarvan we beslissingen kunnen nemen. Als we eenmaal de werkelijke impact van onze aankoopkeuzes kennen, kunnen we die informatie gebruiken om steeds grotere veranderingen in de goede richting te bewerkstelligen.
Natuurlijk beschikken we al over een keur van ecolabels die gebaseerd zijn op kwalitatief hoogstaande gegevens betreffende bepaalde productgroepen. Maar de volgende golf van ecologische transparantie zal veel radicaler, meeromvattend en gedetailleerder zijn. Om de enorme hoeveelheid informatie die ons dreigt te overspoelen bruikbaar te maken, moet radicale transparantie dat wat tot op heden verborgen is gebleven veel bondiger en gestroomlijnder laten zien dan de soms lukrake productbeoordelingen waarover we nu beschikken. Met de juiste, gerichte data zou er een ononderbroken aaneenschakeling van consumentengedreven verschuivingen op gang komen in de commerciële wereld, van de meest verafgelegen fabriek tot aan de energiecentrale om de hoek, en dat zou een nieuwe frontlinie creëren in de strijd om marktaandelen.
Radicale transparantie zal een openheid scheppen ten aanzien van de gevolgen van wat we maken, verkopen, kopen en weggooien die korte metten maakt met de huidige comfortzones van de meeste bedrijven. Het zal de marke-tingwereld hervormen en de weg plaveien voor de enorme variatie aan groenere en schonere technologieën en producten waaraan momenteel wordt gewerkt, omdat het een veel grotere prikkel creëert om daadwerkelijk voor die producten en technologieën te kiezen.
Volledige ecologische openheid leidt tot een nog onbetreden economisch pad: we zullen dezelfde hoge maatstaven moeten hanteren voor transparantie ten aanzien van de ecologische impact van onze aankopen als ten aanzien van bijvoorbeeld de financiële markt. Het winkelende publiek krijgt dan de beschikking over informatie over zijn keuzes die vergelijkbaar is met de informatie die beursanalisten gebruiken bij de beoordeling van bedrijfsresultaten. Het hogere management zou meer duidelijkheid hebben over de uitvoering van mandaten van hun bedrijven ten aanzien van sociale verantwoordelijkheid en duurzaamheid, en tevens kunnen anticiperen op marktverschuivingen.
Dit boek is een verslag van mijn persoonlijke zoektocht op dit gebied. Het begint met gesprekken met industrieel ecologen over de enorme complexiteit die inherent is aan de vervaardiging van zelfs het eenvoudigste product en over deze nieuwe wetenschap, die de gevolgen voor het milieu, de gezondheid en de maatschappij van iedere stap van het productieproces in kaart brengt. Vervolgens bekijk ik waarom deze informatie grotendeels voor ons verborgen blijft en waarom de oplossing in de uitbreiding van onze ecologische intelligentie ligt, een combinatie van collectief inzicht in verborgen ecologische effecten en de vastbeslotenheid die te verbeteren.
Ik laat zien hoe we onze ecologische intelligentie kunnen versterken door deze gegevens beschikbaar te stellen aan de consument, en bezoek de uitvinders van een technologie die op het punt staat een dergelijke radicale transparantie te realiseren. Vervolgens onderzoek ik aanwijzingen die suggereren dat deze ontwikkeling het marktaandeel zodanig zou kunnen verschuiven dat bedrijven duidelijker het concurrentievoordeel gaan zien van veel diepgaandere ecologische verbeteringen dan op dit moment gebruikelijk zijn. Ik neem een voorbeeld onder de loep: de controverses over industriële chemicaliën, bezien door de lens van hersenspecialisten die aankoopbeslissingen onderzoeken, laten zien waarom de emotionele reacties van consumenten op de ecologische impact van producten van belang zijn voor de verkoopcijfers.
Uiteindelijk verschuif ik mijn aandacht van de psychologie van kopers naar de strategieën van verkopers en praat ik met een groeiende groep zakenmensen die op de komende golf vooruitlopen. Met het oog op de ecologische effecten hebben zij veranderingen aangebracht in de organisatie van de toeleveringsketens van hun bedrijven, die dientengevolge zullen gedijen op een radicaal transparante markt. Deze managers beseffen dat op emotioneel niveau goede zaken doen gelijkstaat aan het onderhouden van goede relaties; door hun ecologische betrokkenheid op deze wijze te laten zien, geven zij hun klanten het gevoel gewaardeerd te worden. Mijn missie in deze is bedrijven alert te maken op een golf van veranderingen die iedere onderneming die een door mensen vervaardigd product op de markt brengt zal overspoelen.
Er wordt veel gesproken over de bijdrage die we kunnen leveren aan het welzijn van de planeet door veranderingen in wat we doen: neem de fiets in plaats van de auto, gebruik nieuwe energiezuinige spaarlampen, recycle je flessen, en andere pasklare oplossingen. Al deze veranderingen in onze ecologische gewoontes zijn prijzenswaardig en als meer mensen zich de moeite zouden getroosten, zou het behoorlijk wat opleveren.
Maar er is nog veel meer mogelijk. Tot op heden hebben we voor het merendeel van de producten geen aandacht besteed aan de ecologische effecten van wat we kopen. Door de ontelbare ecologische invloeden te belichten die zich manifesteren gedurende de levenscyclus van een product, van de productie tot het weggooien van die fietsen, lampen en flessen waar we het net over hadden, plus al het andere materiaal om ons heen, zetten we de poorten voor effectieve actie wagenwijd open. Als we onszelf bij onze aankoopbeslissingen laten leiden door een groter inzicht in de effecten van de dingen die we gebruiken, kunnen we de zakelijke en industriële wereld diepgaand beïnvloeden.
Dat opent de deur naar een enorme mogelijkheid onze toekomst gunstig te beïnvloeden. Voor consumenten kan dit bijzondere mechanisme grote daadkracht verlenen aan de collectieve wil de aarde en haar bewoners te behoeden voor de onbedoelde schade van de commercie. Voor het zakenleven zal deze krachtige verbinding tussen consu-mentenwaarden en aankoopkeuzes een spannende nieuwe competitieve arena in het leven roepen, een financiële kans die gezonder is en meer belooft dan onze huidige ‘groene’ marketing. We zijn misschien niet in staat ons uit de huidige crisis te winkelen, maar radicale transparantie biedt een nieuwe weg naar wezenlijke verandering.
We worden overspoeld met ernstige waarschuwingen over de opwarming van de aarde, giftige stoffen in gewone gebruiksvoorwerpen, enzovoort. Steeds weer krijgen we te horen dat we op de een of andere manier moeten veranderen, voordat het te laat is. Wie heeft nooit gehoord van de stijgende temperaturen, de heviger orkanen, de intense droogtes en voortschrijdende ontbossing op sommige plaatsen en de onafgebroken regens op andere? Voor de komende paar decennia voorspellen sommigen escalerende episodes van wereldwijde voedsel- en waterschaarste of - met orkaan Katrina in New Orleans als voorbode - de evacuatie van steeds meer steden in de wereld vanwege een milieucrisis.
Andere stemmen, die met de dag sterker worden, vertellen ons dat wijzelf en onze kinderen langzaam vergiftigd worden door kunstmatige chemicaliën in gebruiksvoorwerpen. De toenemende toxiciteit gaat veel verder dan lood in speelgoed. Deze stemmen waarschuwen dat de chemicaliën die gebruikt worden voor het verharden en verzachten van plastics in alles van infuuszakjes tot zwembandjes, kankerverwekkende stoffen afscheiden. Ook chemische zachtmakers in lippenstift vormen een bedreiging voor de gezondheid, en computers en printers wasemen allerlei giftige gassen uit. De wereld van de fabrieksproducten creëert een chemische soep die langzaam het ecosysteem van ons lichaam lijkt te vergiftigen.
Al deze signalen wijzen in dezelfde richting: de schuldigen zijn u en ik. Menselijke activiteit is de voornaamste oorzaak van de groeiende crisis, die een enorme bedreiging vormt voor, opnieuw, u en mij.
Wij zijn collectief betrokken bij activiteiten die de ecologische niche van het menselijk bestaan onverbiddelijk in gevaar brengen. Nog tientallen of honderden jaren zal ons gedrag uit het verleden zich manifesteren in de vorm van giftige chemicaliën in ons water en onze bodems, en in een toename van broeikasgassen.
Dat rampzalige scenario kan gemakkelijk tot gevoelens van machteloosheid of zelfs wanhoop leiden. Kunnen wij als individuen de enorme tsunami van menselijke activiteit nog keren?
Hoe sneller we stoppen de vloedgolf te voeden, hoe minder drastisch de schade zal zijn. En als we ons eigen aandeel in de vervuiling van ons nest zorgvuldig bestuderen, kunnen we wellicht punten identificeren waarop eenvoudige, graduele veranderingen onze bijdrage aan de catastrofe stoppen of zelfs terugdringen.
Als individuele consumenten zitten we verstrikt in arbitraire keuzes tussen verschillende productopties. Die opties zijn bepaald door de beslissingen van ingenieurs, chemici en uitvinders uit een andere tijd en wereld. We leven in de illusie dat we een keuze hebben, maar die keuze wordt door onzichtbare krachten gedicteerd.
Zodra we echter in staat zijn keuzes te maken op basis van volledige informatie, verschuift de macht van degenen die verkopen naar degenen die kopen, of dat nu een huismoeder is op de plaatselijke markt, een inkoper voor een winkel of instelling, of een brand manager. We zijn dan niet langer passieve slachtoffers, maar nemen ons lot in eigen handen. Door gewoon naar de winkel te gaan, stemmen we met onze portemonnee.
Op die manier zullen we een volledig nieuw concurrentievoordeel in het leven roepen voor bedrijven die producten aanbieden die gericht zijn op onze toekomstige collectieve behoeftes. Die geïnformeerde keuzes zullen nieuwe mogelijkheden scheppen voor de huidige generatie ingenieurs, chemici en uitvinders. Ik durf te beweren dat deze marktkracht zal leiden tot een roep om innovaties die ondernemers nieuwe kansen biedt. Zo kan de groei van onze ecologische intelligentie een hausse teweegbrengen die de industriële productieprocessen ten goede zal veranderen. De zoektocht naar ecologische verbeteringen wordt onverwacht gestimuleerd door de shockerend hoge olieprijzen, waardoom men naarstig op zoek is naar voordeliger alternatieven.
Nu informatie niet langer zal zijn voorbehouden aan de verkopers, maar in handen komt van de consument, doen bedrijven er goed aan zich voor te bereiden op deze enorme ommekeer. De commerciële vuistregel van de afgelopen eeuw - hoe goedkoper, hoe beter - wordt vervangen door een nieuw mantra voor succes: hoe duurzamer, hoe beter; hoe gezonder, hoe beter; hoe humaner, hoe beter. En nu zijn we in staat deze mantra met grotere precisie te implementeren.
Hoofdstuk 2 ‘groen’ is een illusie
De Visuddhimagga,6 een Indiase tekst uit de vijfde eeuw, legt de lezer een raadsel voor: ‘Waar precies bevindt zich het wezen van wat wij een “strijdwagen” noemen? In de assen, de wielen, het frame? In de staken die met het paard verbonden zijn?’
Het antwoord luidt: nergens. Wat we bedoelen met de term ‘strijdwagen’ verwijst naar de tijdelijke rangschikking van de samenstellende delen. Het is een illusie.
De antieke tekst gebruikt dat inzicht om de vluchtige aard van het zelf te illustreren, dat zich noch ophoudt in onze herinneringen of gedachten, noch in onze waarnemingen of gewaarwordingen, noch in onze handelingen (een analyse die vijftienhonderd jaar vooruitloopt op de deconstructie van het zelf in de moderne filosofie). Maar dit inzicht is ook van toepassing op een Gameboy, een blender of welk product dan ook. Elk object valt uiteen in de veelheid van zijn onderdelen en de processen die het hebben gevormd.
De technisch-bedrijfskundige visie op de deconstructie van spullen wordt levenscyclusanalyse of LCA genoemd, een methode die ons in staat stelt systematisch ieder willekeurig product op te splitsen in zijn bestanddelen en hun subsidiaire industriële processen, en met bijna chirurgische precisie te meten wat het effect van dat product is op de natuur, vanaf het eerste moment van productie tot aan het ogenblik waarop we het weer weggooien.
LCA kende een prozaïsch begin. Een van de allereerste onderzoeken vond plaats in opdracht van Coca-Cola, aan het eind van de jaren zestig, en had als doel de relatieve voordelen van plastic flessen ten opzichte van glazen flessen te onderzoeken en de pluspunten van hergebruik in kaart te brengen. In de loop der tijd ging men de methode ook op andere industriële vragen toepassen. Tegenwoordig maakt een grote en groeiende groep bedrijven er in meer of mindere mate gebruik van voor het maken van keuzes bij productontwerp of -fabricage - en veel regeringen gebruiken lca’s om die industrieën bepaalde regels op te leggen.
Levenscyclusanalyse is voortgekomen uit de activiteiten van een los verband van natuurkundigen, scheikundigen en ingenieurs. Voor elke functionele eenheid in een zeer lange keten wordt het productieproces tot in de kleinste details vastgelegd: welke materialen en hoeveel energie er gebruikt wordt, wat voor vervuiling er ontstaat en hoeveel giftige stoffen er vrijkomen. Het Raadsel van de Strijdwagen in die stoffige tekst noemt maar een handvol onderdelen; in de LCA van een Mini-Cooper staan er duizenden. Neem bijvoorbeeld de elektronische modules die de elektronische systemen regelen. Deze modules zijn, net als de strijdwagen, ook weer te deconstrueren. Ze bestaan uit printplaten, verschillende kabels, plastics en metalen, elk met een eigen keten van extractie, productie, transport, enzovoort. Ze regelen de dashboardsystemen, de radiator, de ruitenwissers, de lichten, de startmotor en de motor - onderdelen die de analyse ook weer in duizend of meer afzonderlijke industriële processen kan opsplitsen. Alles bij elkaar kan de LCA van dat schattige autootje een opsomming van honderdduizenden verschillende eenheden bevatten.
Mijn gids op dit terrein is Gregory Norris, industrieel ecoloog aan de Harvard School of Public Health. Met een diploma werktuigbouwkunde van het gerenommeerde Massachusetts Institute of Technology en een diploma ruimtevaarttechnologie van Purdue op zak, plus een aantal dienstjaren als ruimtevaarttechnoloog bij de luchtmacht, waar hij betrokken was bij de bouw van geavanceerde ruimtevaartuigen, kan Norris bogen op een indrukwekkend cv. Maar hij geeft meteen toe: ‘Voor lca hoef je geen raketgeleerde te zijn. Het werk bestaat voornamelijk uit het natrekken van gegevens.’
De zorgvuldige analyse levert cijfers op van de schadelijke effecten van de levenscyclus van een auto, vanaf het moment van productie tot op de schroothoop: het energie- en waterverbruik, het ontstaan van fotochemische ozon, de bijdrage aan de opwarming van de aarde, de vervuiling van lucht en water en de productie van gevaarlijk afval, om maar een paar voorbeelden te noemen.7 Een LCA laat bijvoorbeeld zien dat, wanneer we het broeikaseffect bekijken, alles in de levenscyclus van de auto, van de fabricage tot het autokerkhof, in het niet valt bij de uitstoot tijdens het rijden.
Een tweede toepasselijke metafoor voor de aard van industriële processen is te vinden in een Chinees traktaat uit de achtste eeuw waarin een bovennatuurlijk net beschreven wordt dat toebehoort aan de god Indra.8 Op iedere plek waar de draden van het weefsel elkaar kruisen, glinstert een schitterend juweel, zó prachtig geslepen dat de facetten alle andere juwelen in het net weerspiegelen in een oneindig web van onderlinge verbindingen. Ieder afzonderlijk juweel bevat de weerspiegeling van alle andere.
Indiaas net biedt een adequaat beeld van het oneindige aantal onderlinge verbindingen binnen en tussen systemen in de natuur, maar ook binnen en tussen menselijke systemen, zoals de toeleveringsketen. Toen Norris een LCA met me doornam voor glazen verpakkingen, zoals voor jam of pastasaus, kwamen we terecht in een labyrint van onderling afhankelijke schakels in een schier eindeloze keten van materiaal-, transport- en energievereisten. Voor het produceren van jampotten (of iedere andere glazen verpakking) zijn spullen nodig van tientallen leveranciers, zoals silicazand, bijtende soda, kalksteen, een reeks anorganische chemicaliën en de diensten van leveranciers van brandstof en energie, waaronder aardgas en elektriciteit. Elk van die leveranciers doet ook weer aankopen of maakt anderszins gebruik van tientallen eigen leveranciers.
Het basisproces voor het maken van glas is sinds de Romeinse tijd nauwelijks veranderd. Tegenwoordig branden aardgasovens 24 uur per dag op 1100 °C om zand tot glas te smelten, zowel voor ramen en potten als voor de schermpjes van mobiele telefoons. Maar er komt nog veel meer bij kijken. Een schema van de dertien belangrijkste processen die gebruikt worden bij het vervaardigen van glazen potten laat zien dat we te maken hebben met een systeem waarin 1959 verschillende ‘eenheidsprocessen’ aan elkaar gekoppeld zijn. Ieder eenheidsproces in de keten representeert op zijn beurt een verzameling van subsidiaire processen, die weer de uitkomst zijn van honderden andere procedures, en zo kun je ogenschijnlijk tot in het oneindige doorgaan.
Ik vroeg Norris wat meer in details te treden. ‘Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de productie van bijtende soda. Daarvoor zijn de volgende zaken nodig: sodium-chloride of zout, kalksteen, vloeibare ammoniak, verschillende brandstoffen en elektriciteit, en het transport van die grondstoffen naar de fabriek. Voor de productie van sodiumchloride zijn weer mijnbouw en water nodig, plus het gebruik van verschillende materialen, gereedschappen, energie en transport.’
Aangezien ‘alles [...] met alles [is] verbonden,’ zo zegt Norris, ‘moeten we op een nieuwe manier leren denken’.
Een ander inzicht: de toeleveringsketen voor een glazen pot bestaat uit een op het oog eindeloze reeks schakels, maar die komen uiteindelijk weer uit bij eerdere schakels. Zoals Norris me vertelde: ‘Als je verder kijkt dan het totaal van 1959 schakels in de toeleveringsketen van een glazen pot, val je in herhalingen. De keten gaat altijd door, maar asymptotisch.’
Ik vroeg Norris om een eenvoudig voorbeeld van zo’n zich herhalende cirkel. ‘Om staal te maken heb je elektriciteit nodig en er is staal nodig voor de bouw van een krachtcentrale,’ legde hij uit. ‘Je kunt met recht stellen dat de keten oneindig doorgaat, maar het is ook zo dat de bijkomende effecten van processen verder in de keten steeds kleiner worden.’
Je zou kunnen zeggen dat de industriële versie van Indra’s net eindigt in de Ouroboros, de mythische slang die in zijn eigen staart bijt. Dat staartverslindende monster staat symbool voor repeterende cycli of vernieuwing in de zin van iets dat zichzelf voortdurend herhaalt en opnieuw uitvindt.9
In industriële processen kan de Ouroboros ook een ideaal symboliseren als het cradle-to-cradle-principe, waarbij alles wat voor een product wordt gebruikt biologisch afbreekbaar moet zijn, zodat het uiteindelijk weer terugkeert naar de natuur, of hergebruikt moet kunnen worden in het productieproces, als grondstof voor andere producten. Dat is een volstrekt ander uitgangspunt dan het huidige ‘van de wieg tot het graf’-proces, waarbij de onderdelen van een weggegooid voorwerp zich opstapelen op de vuilnishoop, giftige stoffen afgeven, of anderszins moleculaire en andere nachtmerries creëren.
De beelden van de strijdwagen, het net en de slang kwamen in me op tijdens een virtuele ontmoeting met Gregory Norris. We spraken elkaar over de telefoon, terwijl mijn computerscherm in Massachusetts dezelfde beelden liet zien als het zijne in Maine. Via de lens van een lca biedt vrijwel elk van de bijna tweeduizend schakels in de toeleveringske-ten van een glazen pot een venster op de effecten van die pot op de menselijke gezondheid, op ecosystemen, op de klimaatverandering en op de uitputting van hulpbronnen.
Voor het maken van een glazen pot zijn aan het begin van de toeleveringsketen honderden stoffen nodig, elk met weer een eigen effectprofiel. Onderweg komen ongeveer 100 stoffen in het water en ongeveer 50 in de bodem terecht. Van de 220 verschillende emissies in de lucht is bijtende soda verantwoordelijk voor ongeveer 3 procent van het potentiële gevaar dat een glazen pot oplevert voor de gezondheid en voor 6 procent van het gevaar voor ecosystemen.
Een andere bedreiging voor ecosystemen, verantwoordelijk voor 16 procent van de negatieve effecten van het maken van glas, komt van de energie voor de oven. 20 procent van de negatieve effecten op het klimaat wordt toegeschreven aan de elektriciteitswinning voor de glasfabriek. In totaal is ongeveer de helft van de uitstoot van broeikasgassen bij het maken van een glazen pot afkomstig uit de glasfabriek zelf; de andere helft ontstaat in andere delen van de toeleverings-keten. De lijst van chemicaliën die vanuit de glasfabriek in de lucht belanden, loopt uiteen van vrij hoge concentraties koolstofdioxide en stikstofoxiden tot sporen van zware metalen als cadmium en lood.
Als we de inventaris opmaken van de materialen die nodig zijn voor één kilo verpakkingsglas komen we uit op een lijst van 659 verschillende ingrediënten die gebruikt worden in verschillende stadia van het productieproces, van chroom, zilver en goud tot exotische materialen als krypton en isocyaanzuur, en acht verschillende moleculaire structuren van ethaan.
De hoeveelheid gegevens is overweldigend. ‘Om die reden maken we gebruik van effectbeoordelingen, zodat we het allemaal kunnen samenvatten in een aantal informatieve indicatoren,’ zegt Norris. Als je bijvoorbeeld wilt weten welke kankerverwekkende stoffen een rol spelen bij het maken van glas, vertelt een lca je dat aromatische koolwaterstoffen de voornaamste boosdoeners zijn. De bekendste aromatische koolwaterstoffen zijn de zogenaamde VOCS (volatile organic compounds), die de penetrante geur van verse verf of een vinyl douchegordijn veroorzaken. Deze bestanddelen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 70 procent van het effect van de productie van glas op het ontstaan van kanker.
Geen van deze stoffen komt echter rechtstreeks vrij bij het maken van glas in de fabriek; dat gebeurt allemaal elders in de toeleveringsketen. Elk van de 659 analyse-eenheden in de lca van de glazen pot biedt een aanknopingspunt voor de analyse van effecten. Als je je in de lca verdiept, zie je dat
8 procent van het effect op kanker afkomstig is van het vrijkomen van VOCS bij de bouw en het onderhoud van de fabriek. 16 procent is gerelateerd aan de productie van de aardgas die de fabriek nodig heeft om zijn ovens te stoken en 31 procent aan de productie van HDPE (hogedichtheidpoly-etheen) voor het plastic waarin het glas verpakt wordt voor transport.
Betekent dit dat we geen glazen potten meer moeten gebruiken voor voedingsmiddelen? Natuurlijk niet. Glas heeft voordelen waar plastic niet tegenop kan. In tegenstelling tot sommige plasticsoorten geeft glas geen verdachte chemicaliën af aan vloeistoffen en blijft het eindeloos recyclebaar.
Maar terwijl Norris de belangrijkste punten van de lca van die glazen pot met me doornam, drong het opeens tot me door dat dit allemaal gold voor een glazen pot die voor 60 procent gerecycled was.
‘Wat is nu precies de winst van die 60 procent?’ vroeg ik Norris. ‘Ten eerste,’ antwoordde hij, ‘bespaart de hoeveelheid nieuw glas dat door gerecycled glas vervangen wordt ongeveer hetzelfde gewicht aan grondstoffen die gewonnen, verwerkt en getransporteerd moet worden. Natuurlijk zul je het gebruikte glas moeten verwerken en transporteren, maar het netto-effect van de recycling van glas is voordelig. Iedere 28 procent gerecycled glas bespaart 2300 liter water per ton geproduceerd glas en voorkomt een uitstoot van 9 kilo CO2 in de atmosfeer.’
En toch blijven, ondanks het recyclen, alle andere effecten bestaan. Dat transformeert onze notie van wat ‘groen’ nu precies is. Het is zeker geen binair oordeel meer (iets is groen of niet), maar veeleer een complex veld van subtiele verschillen die elk in ontelbare dimensies relatief betere of slechtere effecten opleveren. Pas nu beschikken we over methodes waarmee we de ingewikkelde onderlinge relaties tussen alle benodigde stappen - van winning en productie tot gebruik en ten slotte afvalverwerking - kunnen traceren, organiseren en weergeven, en waarmee we kunnen samenvatten wat het belang is van iedere afzonderlijke stap voor ecosystemen in het milieu en in ons lichaam.
Laten we in dit licht eens kijken naar de befaamde boodschappentassen die de Britse modeontwerpster Anya Hind-march in een beperkte oplage van 20 000 exemplaren op de markt bracht. Nadat ze benaderd was door de liefdadigheidsinstelling We Are What We Do besloot Hindmarch haar podium te gebruiken om het grote publiek te bewegen niet langer gebruik te maken van de gratis plastic tasjes in winkels.10 En aldus geschiedde.
In plaats van in de prijzige boetieks waar Hindmarchs tassen gewoonlijk terechtkomen, lagen de tassen nu voor ongeveer tien pond in de supermarkt. Al om twee uur ’s nachts liepen gretige kopers in heel Engeland bij de aangewezen winkels te hoop. De volgende ochtend om negen uur was er geen tas meer over.11 Toen de tas later in Man-hattan in de uitverkoop terechtkwam, was hij binnen een halfuur uitverkocht. In Hongkong en Taiwan raakten kopers gewond bij rellen, waarna de lancering van de tas in Beijing en ander steden werd geschrapt. In Groot-Brittannië werd de tas herhaaldelijk genoemd in nationale discussies over hogere maatstaven voor recycling.
Hindmarchs ecochic laat zien dat trendy attitudes en producten ons kunnen bewegen ons gedrag te veranderen. En veranderen moeten we. Die kleine plastic tasjes waarin we onze aankopen mee naar huis nemen zijn in ecologisch opzicht een ramp. Alleen al in de VS worden er jaarlijks 88 miljard gebruikt; van Sao Paolo tot New Delhi waaien ze in groten getale door de straten. Ze hechten zich vast in struiken, verstoppen goten en doden dieren, die erin stikken of verstrikt raken. En de grootste vloek is dat het zeker vijfhonderd tot duizend jaar duurt voordat ze verteerd zijn.
Niet dat papieren zakken zoveel beter zijn. De Amerikaanse organisatie voor milieudefensie epa schat dat het maken van papieren tassen meer energie vergt en meer water vervuilt dan de productie van plastic zakken. Zowel plastic als papier hebben hun voor- en nadelen. Papieren tassen zijn bijvoorbeeld volledig recyclebaar - hoewel er in de VS slechts een op de honderd daadwerkelijk gerecycled wordt.
Een van de eerste LCA-onderzoeken, gepubliceerd in Science in 1991, was een analyse van de relatieve voordelen van papieren ten opzichte van plastic koffiebekertjes waarin de complexiteit van zulke vergelijkingen duidelijk naar voren kwam.12 Voor een papieren bekertje is 33 gram hout nodig, terwijl een bekertje van polystyreen ongeveer 4 gram aardolie of aardgas kost; beide productieprocessen vereisen een enorme hoeveelheid chemicaliën (de analyse besteedt geen aandacht aan de gezondheidseffecten); het maken van het papieren bekertje kost 36 keer zoveel elektriciteit en levert 580 keer zoveel afvalwater op, dat onder andere chloor bevat. Aan de andere kant komt er bij de productie van plastic bekertjes pentaan vrij, een gas dat bijdraagt aan het ozon- en broeikaseffect. Daartegenover staat weer dat er methaan vrijkomt uit de papieren bekertjes die wegrotten op de vuilnisbelt. En wanneer de analyse verschuift van het milieu naar de effecten op de menselijke gezondheid, wordt de rekensom nog complexer.
Toch is het beste antwoord op de vraag ‘papier of plastic?’: ‘Geen van beide, ik heb al een tas.’ In grote delen van de wereld is dat al gebruikelijk en moeten klanten hun eigen tas meenemen naar de winkel of betalen voor een boodschappentasje; ook in de VS neemt die gewoonte hand over hand toe. Een lca stelt echter de vraag wat de effecten zijn van zo’n verantwoorde tas.
Hindmarchs bedrijf deed zijn uiterste best de tassen ecologisch correct te produceren. Ze werden gemaakt in bedrijven die eerlijke lonen boden en geen gebruikmaakten van kinderarbeid; er werden koolstofcompensaties gekocht om de effecten van productie en transport te neutraliseren; en ze werden tegen kostprijs verkocht. Hindmarch probeerde zelfs fair-tradekatoen te betrekken van kleine planters, maar omdat ze daar niet voldoende van kon bemachtigen, moest ze zich beperken tot biologisch geteeld materiaal.
En toch vraag je je af wat een lca van die verantwoorde tas zou onthullen over alle manieren waarop het milieu erdoor wordt aangetast - en dus over alle manieren waarop het nog beter zou kunnen.
Op die canvas boodschappentas van Hindmarch stond met grote letters ‘I’m not a plastic bag’, een verwijzing naar het schilderij van de Belgische surrealist René Magritte uit 1929 waarop een pijp staat afgebeeld met daaronder de woorden ‘Ceci n’est pas une pipe’ (Dit is geen pijp). De titel van het schilderij, La Trahison des Images (het verraad van de beelden), onderstreept Magrittes gedachte dat het beeld niet het ding is en dat dingen niet zijn wat ze lijken.
Onlangs kocht ik een T-shirt dat op een prominent plekje in een warenhuis hing. Mijn shirt draagt het trotse label ‘100% Organic Cotton; It Makes a World of Difference’.
Die claim is zowel juist als onjuist.
Laten we beginnen met wat klopt: er worden geen pesticiden gebruikt en dat is winst.13 De katoenteelt alleen is verantwoordelijk voor ongeveer 10 procent van het gebruik van pesticiden wereldwijd. Om bodems geschikt te maken voor de fragiele jonge katoenplantjes, besproeien arbeiders ze met het giftige organofosfaat (dat schadelijk is voor het centraal zenuwstelsel van mensen). Organofosfaat doodt iedere plant die met het katoen zou kunnen concurreren en ieder insect dat ervan eet.
Als de bodem eenmaal met organofosfaat is behandeld, kan het vijf pesticidenvrije jaren duren voordat er zelfs maar wormen terugkeren, een vitale stap in het bodemherstel. En dan is er paraquat, dat gewasbespuiters op de katoen spuiten vlak voordat deze geoogst wordt. Over het algemeen komt ongeveer de helft van dit ontbladeringsmiddel niet op de katoen terecht, maar in de waterlopen en op de velden rondom. Gegeven de schadelijkheid van pesticiden staat de intrinsieke milieuwaarde van biologisch katoen buiten kijf, maar daarmee zijn we er niet.
Er zijn ook duidelijke nadelen. Katoen is bijvoorbeeld buitengewoon dorstig. Er is ongeveer 10 000 liter water nodig voor het telen van katoen voor één T-shirt; het Aral-meer is grotendeels door de irrigatie van de plaatselijke ka-toenvelden in een woestijn veranderd. Daarnaast heeft landbouw altijd invloed op het ecosysteem, omdat er CO2 bij vrijkomt.
Het biologische T-shirt dat ik kocht was donkerblauw geverfd. Katoengaren wordt gebleekt, geverfd en afgewerkt met industriële chemicaliën, waaronder het giftige chroom, chloor en formaldehyde. Erger nog is dat katoen niet gemakkelijk verf absorbeert: een groot deel spoelt weg met het afvalwater van de fabriek, dat vervolgens vaak weer in de plaatselijke rivier of het grondwater terechtkomt. Sommige veelgebruikte textielverven bevatten kankerverwekkende stoffen; epidemiologen weten allang dat er onder arbeiders in verffabrieken ongebruikelijk veel leukemie voorkomt.
Het label op mijn T-shirt is een voorbeeld van ‘groenwassen’, het selectief weergeven van een of twee prijzenswaardige eigenschappen van een product met de bedoeling het hele ding een verantwoorde uitstraling te verlenen. De meer complexe analyse van de verborgen effecten onthult de vele niet zo groene kanten van het shirt. Natuurlijk is een biologisch shirt een goede zaak, maar wanneer de schadelijke effecten van een product verborgen blijven, markeert het ‘biologische’ deel op zijn best de eerste stap van een bedrijf naar grotere sociale verantwoordelijkheid en duurzaamheid; op zijn slechtst is het niet meer dan een marketingtruc.
Toen de fastfoodketen Dunkin’ Donuts aankondigde geen transvetten meer te verwerken in zijn donuts, croissants, muffins en koekjes, sloot het bedrijf zich aan bij de trend in de bedrijfstak iets gezondere producten te leveren. Maar de sleutelterm hier is iets: al die transvetvrije baksels bestaan nog altijd uit een ongezond mengsel van vet, suiker en witte bloem. Toen voedingsdeskundigen de ingrediënten van tienduizenden supermarktproducten analyseerden, ontdekten ze, en dat mag nauwelijks een verrassing heten, dat een groot aantal zogenaamd ‘gezonde’ etenswaren dat volstrekt niet was.14
Vanuit marketingperspectiefverleent een focus op de biologische katoen in een T-shirt of het gebrek aan transvetten in een donut dat product een verantwoord aura. Ter verhoging van de marktwaarde belichten adverteerders uiteraard een of twee positieve eigenschappen van een product. Het motto luidt nog altijd: ‘Sell the sizzle, not the steak’. Men verkoopt een gevoel, niet het product.
Maar dat gegoochel met onze aandacht leidt de blik van de consument af van de negatieve aspecten die een product ook kan hebben. De verfstoffen in het T-shirt zijn net zo gevaarlijk als altijd en een donut zonder transvetten zit nog steeds vol met andere vetten en met suikers die het insulineniveau opdrijven. Zolang we ons echter blijven focussen op dat beetje kwaliteit in het T-shirt of de donut, kunnen we het kopen en daar een goed gevoel aan overhouden.
Groenwassen schept dus slechts de illusie dat we iets goeds kopen. Dergelijke producten zijn groenig, ze zijn omhuld met een schijn van ecologische verdienste, maar zijn niet werkelijk verantwoord.
Ieder stapje in groene richting helpt, maar onze groen-gekte is slechts een overgangsfase. Er daagt een nieuw bewustzijn van de industriële effecten op de ecologie, hoewel het nog ontbreekt aan precisie, diepgaand inzicht en helderheid. Veel zaken die als ‘groen’ staan aangeprezen, zijn in werkelijkheid slechts fantasie of gewoon een hype. De tijd waarin een of twee goede eigenschappen van een product voldoende waren om het ‘groen’ te noemen is voorbij. Dat is niet meer dan goochelarij.
Mijn semigroene T-shirt staat niet op zichzelf: groen-wassen, of het verhullen van de nadelige effecten van een product achter één enkele goede eigenschap, lijkt een algemene kwaal. Laten we eens kijken naar een onderzoek naar 1753 milieuclaims van meer dan duizend verschillende producten uit de schappen van grote winkelketens.15 Sommige papiermerken focussen zich bijvoorbeeld op een beperkte reeks eigenschappen; ze gebruiken een of andere gerecyclede vezel of zijn chloorvrij gebleekt. Andere belangrijke milieukwesties voor papierfabrieken negeren ze echter volkomen: is de pulp afkomstig van duurzaam bos? Wordt de enorme hoeveelheid water die nodig is voor het productieproces afdoende gezuiverd voordat het weer in de rivier terechtkomt? En wat te denken van de kantoor-printer die beweert energiezuinig te zijn, maar slecht is voor de luchtkwaliteit in zijn omgeving, of ongeschikt is voor navulbare cartridges en gerecycled papier? Met andere woorden, het ding is niet ontworpen voor een groen bestaan van de wieg tot het graf. Men heeft zich slechts op één enkele eigenschap gericht.
Uiteraard zijn er relatiefverantwoorde producten te vinden in de winkel, de bouwwereld, de energiesector. We kunnen wasmiddel zonder fosfaten kopen en vloerbedekking die minder giftige stoffen uitwasemt, vloeren installeren van milieuvriendelijk bamboe of opteren voor energie die hoofdzakelijk onttrokken wordt aan wind, zon en andere duurzame bronnen. En dat alles kan ons het gevoel geven een verantwoorde keuze te hebben gemaakt.
Maar hoe nuttig die groene keuzes ook zijn, ze sussen ons maar al te vaak in slaap. We negeren gemakkelijk dat wat we nu als ‘groen’ beschouwen slechts een beginnetje is, een druppel kwaliteit op de gloeiende plaat van de ontelbare onaangename effecten van alles wat er geproduceerd wordt. De huidige groenstandaard zal morgen gezien worden als ecokippigheid.
‘Maar heel weinig groene producten zijn systematisch beoordeeld op hoeveel goed ze eigenlijk doen,’ zegt Grego-ry Norris. ‘Allereerst zul je een lca moeten maken en dat gebeurt zelden.’ Er zijn misschien een paar duizend producten die deze rigoureuze effectevaluatie hebben ondergaan, voegt hij toe, ‘maar dat is slechts een fractie: er worden er miljoenen verkocht. Bovendien heeft de consument geen benul van de sterke onderlinge verwevenheid van industriële processen.’ Laat staan van hun ontelbare gevolgen.
‘De lat voor groene producten ligt te laag,’ concludeert Norris. Onze huidige fixatie op één enkele ‘groene’ eigenschap veronachtzaamt de vele negatieve effecten die zelfs de ogenschijnlijk meest verantwoorde producten met zich meebrengen. Zoals de levencyclusanalyse van vrijwel ieder product laat zien, is zo ongeveer alles gerelateerd aan op zijn minst sporen van een of ander milieuvergif, ergens diep in de immense industriële toeleveringsketen. Alles wat gemaakt is, heeft ontelbare consequenties; als je een probleem geïsoleerd beschouwt, blijven alle andere gevolgen gelijk.
Een uitgever (niet de mijne) wilde een boek zo ‘groen’ mogelijk maken. Hij vond papier dat gebleekt was met een milieuvriendelijke, op zuurstof gebaseerde methode in plaats van met tonnen chloor en hij kocht compensaties (zoals investeringen in windparken op reservaten voor indiaanse Amerikanen) voor de energie die nodig was voor het produceren van het boek. Maar er waren obstakels. ‘Er was een groot probleem met de inkt,’ vertelde hij. ‘De inkt die gebruikt wordt voor het drukken van boeken is gemaakt van giftige synthetische chemicaliën. Wanneer een oplage van een boek klaar is, moeten de drukkers de persen schoonmaken; voorheen waren ze gewoon de inkt met het afvalwater van hun fabrieken weg te spoelen. Tegenwoordig proberen ze het inktoverschot op te vangen. Dat is mogelijk als de inkt op waterbasis is. Is de inkt op oliebasis, dan hebben ze oplosmiddelen nodig, die ook vaak giftig zijn. Als een groen alternatief gebruikt men nu vaak inkt op so-jabasis, maar ‘soja’-inkt bevat in feite slechts 8 tot 10 procent soja; de overige bestanddelen zijn net zo schadelijk als voorheen. Ik heb soja-inkt geprobeerd, maar voor de figuren heb ik vierkleurendruk nodig en slechts drie van de inkten haalden de sojastandaard. De vierde zat een fractie onder de eis van 8 procent. Ik kon daar dus niet mee adverteren.’
Er kan inderdaad niets op geheel groene wijze industrieel vervaardigd worden; het is altijd relatief. Indra’s net herinnert ons eraan dat ieder productieproces op een bepaald moment nadelige effecten heeft op natuurlijke systemen. Zoals een industrieel ecoloog me toevertrouwde: ‘De term “milieuvriendelijk” zou helemaal niet gebruikt mogen worden. Alles wat geproduceerd wordt is alleen maar relatief milieuvriendelijk.’
Deze schaduwkant van de industrie wordt volledig over het hoofd gezien in de zogenaamde waardeketenanalyse, waarmee men vaststelt hoe iedere stap in het leven van een product, van het winnen van grondstoffen tot aan de productie en de distributie, de waarde van het product verhoogt. De notie van een waardeketen gaat echter voorbij aan een cruciaal onderdeel van de vergelijking: ze volgt de waarde die er bij iedere stap van het proces bij komt, maar negeert de waarde die afneemt door negatieve effecten. De levenscyclusanalyse van een product traceert de ecologische nadelen van een product in diezelfde keten, en kwantificeert de schade voor het milieu en de openbare gezondheid van iedere schakel. Deze blik op de negatieve ecologische voetafdruk van een bedrijf of product zou je de ‘ontwaardingsketen’kunnen noemen.
Deze informatie is van strategisch belang. Iedere negatieve waarde in een lca biedt een mogelijkheid tot ingrijpen en daarmee tot verbetering van het totaal aan ecologische effecten van het product. Als we de plussen en de minnen in de waardeketen van een product vaststellen, hebben we een maatstaf in handen voor zakelijke beslissingen die de plussen stimuleren en de minnen verminderen.
In een tijd waarin zowel belangrijke partijen in de gehele industriële wereld als een groeiende groep consumenten sterk aandringen op groen, is het zaak de implicaties te begrijpen van effectverbetering in de gehele toeleveringsketen en tijdens de levenscyclus van het product. Groen is een proces, niet een status. We moeten ‘groen’ opvatten als een werkwoord, niet als een bijvoeglijk naamwoord. Zo’n semantische verschuiving maakt het misschien gemakkelijker te ‘vergroenen’.
Hoofdstuk 3 wat we niet weten
Laten we ons eens wagen aan een gedachte-experiment. Stel je een ouderwetse weegschaal voor, zoals de geblinddoekte Vrouwe Justitia bij zich draagt. Leg dan in de ene schaal de baten van alles wat je in de loop van een door-sneemaand recyclet, aan groene producten koopt en al je andere activiteiten ten behoeve van milieu, gezondheid en maatschappij. Leg in de andere schaal alle vanuit het perspectief van een industrieel ecoloog schadelijke effecten van de andere dingen die je in de loop van diezelfde maand hebt gekocht en gedaan: alle kilometers die je in je auto hebt gereden, de onzichtbare consequenties van het maken, transporteren en wegwerpen van je boodschappen, je printerpapier, enzovoort.
Helaas geldt voor ons allemaal, extreem verantwoordelijken uitgezonderd, dat de schadelijke effecten vele malen groter zijn dan de baten. Op de huidige markt, zo blijkt uit levenscyclusanalyse, is het vrijwel onmogelijk de weegschaal naar de goede kant te laten doorslaan.
Een van de weinige mensen die ik ken bij wie de weegschaal misschien positief uitslaat, behoort tot een groep Freegans, lieden die tot het uiterste gaan in hun streven niet aan de conventionele economie deel te nemen: ze proberen de aanschaf van nieuwe spullen volledig te vermijden; ze rijden geen auto, maar wandelen of fietsen; ze ruilen spullen, zijn altijd op zoek naar afdankertjes en kammen zelfs vuilnisbakken uit. Een dergelijk extreem milieuascetisme is slechts voor weinigen weggelegd. Een middenweg zal waarschijnlijk meer mensen enthousiasmeren: een combinatie van minder consumeren en gericht zoeken naar producten die het milieu ten goede komen. Kortom, koop minder en gebruik je gezond verstand als je winkelt.
Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, hebben de meeste mensen geen enkel benul van de werkelijke effecten van onze aankopen en gewoontes. De grootste hindernis is het gebrek aan adequate informatie. We kennen allemaal het gezegde ‘wat niet weet, wat niet deert’. Vandaag de dag geldt echter het omgekeerde: wat we niet weten over wat er op de achtergrond, buiten ons gezichtsveld, gebeurt, is schadelijk voor onszelf, voor anderen en voor de planeet. Kijk eens verder dan het lichtknopje en vraag je af welke prijs het milieu betaalt voor onze behoefte aan elektriciteit; daal af naar moleculair niveau en zie hoe onze lichamen de chemicaliën absorberen die door alledaagse producten worden uitgewasemd; verdiep je in de toeleveringsketen van een product om een indruk te krijgen van de prijs die wij betalen voor de goederen die we gebruiken.
In de commerciële wereld zijn we met zijn allen slachtoffer van een goocheltoer; de markt presenteert zich als het werk van een illusionist die een truc uithaalt met onze waarneming. We kennen de ware effecten van wat we kopen niet en dat merken we niet op. Niet weten wat je niet opmerkt is de kern van zelfbedrog.
Wij veroorzaken allerlei gevaren, grotendeels doordat het web van connecties tussen wat we kopen en doen en de negatieve effecten daarvan zich aan ons oog onttrekt. Zelfs nu een aantal van die effecten steeds ernstiger vorm aanneemt, handhaven we blindelings de gewoontes die de situatie verergeren. In ons bewustzijn bestaat een fundamenteel gebrek aan connectie tussen wat we doen en wat dat betekent.
Een voorbeeld: het Zwitserse Federale Instituut voor Sneeuw- en Lawine-onderzoek signaleert een temperatuurstijging waardoor berghellingen lager dan 1500 meter 20 procent minder sneeuw krijgen dan voorheen.16 Maar al is het weer nog zo zacht, skiërs verwachten zich van de hellingen af te kunnen storten zodra het seizoen begint en wintersportplaatsen komen aan die wens tegemoet door zelf sneeuw te maken met enorme energievretende sneeuwmachines - die uiteraard de opwarming van het klimaat verergeren.
En nog een: industrieel ecologen maakten een nauwgezette analyse van een groen woonproject in Wenen. De bewoners deden hun auto’s weg en gebruikten het geld dat bespaard werd op de bouw van garages voor het genereren van zonne-energie en vergelijkbare milieuvriendelijke investeringen. Wat betreft energieverbruik en transport lag de koolstofuitstoot van deze gezinnen veel lager dan die van conventionele huishoudens, maar voor het overige (eten, reizen buiten Wenen en het totaal aan goederen dat men aanschafte) waren deze huishoudens geen haar beter dan andere.
Een derde voorbeeld: de standaardingrediënten van zon-nebrandcrème blijken de groei te stimuleren van een virus onder algen in koraalriffen. Onderzoekers schatten dat er jaarlijks tussen de vier en zes miljoen kilo zonnebrandcrème van zwemmers af spoelt, waardoor ongeveer 10 procent van de koraalriffen gevaar loopt te verbleken.17 De risico’s zijn uiteraard het grootst op plaatsen waar de schoonheid van de riffen veel zwemmers aantrekt.
Ons onvermogen instinctief het verband te herkennen tussen ons handelen en de problemen die daaruit voortvloeien, maakt dat we heel gemakkelijk gevaren in het leven roepen die we tegelijkertijd betreuren. Op de een of andere manier is het alsof ons heen-en-weergereis tussen werk en huis, onze kolengestookte krachtcentrales, onze oververhitte kantoren en de giftige moleculemengsels die rondzwermen in onze huizen niets met ons te maken hebben. Er bestaat nog altijd een scheiding tussen onze collectieve rol in het ontstaan van al die kwalijke stoffen en de schade die ze aanrichten.
Wij gaan gebukt onder een enorme culturele blinde vlek. In de loop van de duizenden jaren sinds het begin van de beschaving hebben zich langzaam maar gestaag nieuwe bedreigingen ontwikkeld die zich onttrekken aan onze ingebouwde perceptuele alarmsystemen. Om die reden zullen we gerichte pogingen moeten doen voor de bewustwording van subliminale gevaren. Inzicht verkrijgen in ons perceptuele dilemma is de eerste stap.
Onze hersenen zijn zorgvuldig afgestemd op de identificatie van en ogenblikkelijke respons op een breed spectrum van gevaren die gerelateerd zijn aan de natuurlijke wereld. De natuur heeft de alarmsystemen in het brein zodanig uitgerust dat ze bepaalde dingen ogenblikkelijk opmerken en vermijden: objecten die zich snel in onze richting bewegen, dreigende gezichtsuitdrukkingen, grommende dieren en vergelijkbare gevaren in onze directe fysieke omgeving. Die bedrading heeft ons tot op dit moment helpen overleven.
Maar niets in het evolutionaire verleden heeft ons brein gevormd voor het opmerken van minder directe gevaren, zoals de langzame opwarming van de planeet, de verraderlijke verspreiding van destructieve chemische deeltjes in de lucht die we inademen en het voedsel dat we tot ons nemen, of de meedogenloze vernietiging van enorme hoeveelheden flora en fauna op aarde. We zijn in staat ogenblikkelijk de onheilspellende uitdrukking op het gezicht van een vreemde op te merken en de andere kant op te lopen, maar als het gaat om de opwarming van de aarde halen we onze schouders op. Onze hersenen zijn bijzonder adequaat bij directe bedreigingen, maar aarzelen zodra ze te maken krijgen met gevaren in een of andere onbekende toekomst.
Het menselijke perceptiesysteem kent strikte grenzen, drempels waaronder we niet opmerken wat er gaande is. Wat we registreren, wordt beperkt door grenzen die zelf altijd buiten onze waarneming blijven. Ons waarnemings-spectrum heeft zich gevormd onder invloed van de natuur: roofdieren, vergiften en vele andere levensbedreigende factoren waar onze soort mee te maken had. In die onverbiddelijke tijden bedroeg de levensverwachting van de mens nauwelijks meer dan dertig jaar. Evolutionair ‘succes’ betekende dat je lang genoeg leefde om kinderen te krijgen die lang genoeg leefden om zelf kinderen te krijgen. Maar tegenwoordig leven we lang genoeg om te sterven aan kanker, een ziekte die soms dertig jaar of meer nodig heeft om zich te ontwikkelen.
We hebben industriële processen uitgevonden en leefgewoontes aangenomen die tezamen de veilige niche van optimale temperaturen, zuurstof, blootstelling aan zonlicht, enzovoort die het menselijke leven in stand houdt kunnen ondermijnen. Veranderingen die zouden kunnen resulteren in een toename van het aantal kankerpatiënten of een gestaag warmer wordende planeet vallen echter buiten de drempel van onze zintuiglijke waarneming. Ons perceptuele systeem mist de signalen van gevaar wanneer bedreigingen de vorm aannemen van geleidelijke stijgingen van de mondiale temperatuur of minuscule chemicaliën die zich in de loop der jaren ophopen in ons lichaam. Onze hersenen hebben hiervoor geen ingebouwde radar.
Het brein is hyperalert op signalen van gevaren uit een wereld die tot het verleden behoort, terwijl de wereld van nu ons confronteert met enorme bedreigingen die we niet zien, horen, proeven of ruiken. Het hersensysteem dat reageert op gevaar wordt keer op keer overdonderd.
Hoewel de menselijke hersenen uiterst gespitst zijn op bedreigingen die we zintuiglijk kunnen waarnemen, schieten ze tekort tegenover de gevaren die ons op ecologisch gebied bedreigen. Dit zijn gevaren die zich geleidelijk manifesteren, of op microscopisch niveau, of mondiaal. Ons brein is zorgvuldig afgestemd op de waarneming van veranderingen in licht, geluid, druk, enzovoort binnen een beperkt spectrum, de perceptiezone waarbinnen je tijgers en roekeloze automobilisten tegenkomt. Ze prikkelen ons ‘wegwezen’-systeem, waardoor we in milliseconden kunnen reageren. We merken deze vertrouwde bedreigingen even duidelijk op als een lucifer die oplicht in een donkere kamer. Ecologische gevaren zien we echter net zo slecht als een brandende lucifer in een goed verlicht vertrek.
Psychofysici gebruiken de term ‘net waarneembaar verschil’ voor de kleinste verschuiving in zintuiglijke signalen, zoals druk of volume, die onze zintuigen kunnen waarnemen. De ecologische veranderingen die op naderend onheil duiden, bevinden zich onder die drempel; ze zijn te subtiel om opgemerkt te worden door onze zintuiglijke systemen. We hebben geen kant-en-klare detectoren voor, of instinctieve reacties op, deze vage bronnen van gevaar. De menselijke hersenen zijn toegerust op de detectie van onheil binnen het zintuiglijke spectrum, maar om nu te overleven, moeten we bedreigingen waarnemen die buiten onze waarnemingsdrempel vallen. We moeten het onzichtbare zichtbaar maken.
Zoals David Gilbert, psycholoog aan Harvard, het formuleert: ‘Wetenschappers betreuren het feit dat de opwarming van de aarde zo snel gaat, maar feitelijk gaat het niet snel genoeg. Omdat we geleidelijke veranderingen nauwelijks opmerken, accepteren we dingen die we niet zouden accepteren als ze plotseling zouden gebeuren. De vervuiling van onze lucht, ons water, ons voedsel, is in de loop van ons leven drastisch toegenomen, maar langzaam, van dag tot dag. Het heeft onze wereld getransformeerd tot een ecologische nachtmerrie die onze grootouders nooit getolereerd zouden hebben.’18
Vitale leugens, eenvoudige waarheden
De Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen bedacht ooit de term ‘vitale leugen’ voor het geruststellende verhaaltje dat we onszelf vertellen om een pijnlijke waarheid te verbergen. Ten aanzien van de prijs van ecologische onwetendheid over de markt, hanteren we de vitale leugen ‘wat we niet weten of niet kunnen zien, is niet van belang’. In werkelijkheid heeft ons collectieve gebrek aan kennis enorme gevolgen. Onze onverschilligheid tegenover de consequenties van wat we kopen en doen - onze ononderzochte gewoontes als consumenten - is verantwoordelijk voor een groot aantal gevaren voor het milieu en onze gezondheid.
Iedere vitale leugen gaat gepaard met schijnverhalen die een eenvoudige waarheid verbloemen. Neem recyclen. We vertellen onszelf: ‘Ik recycle kranten en flessen en ik neem altijd zelf een tas mee naar de supermarkt.’ Dat geeft ons een redelijk goed gevoel, omdat we ons steentje hebben bij gedragen. Maar hoe prachtig recyclen ook moge zijn, en het is natuurlijk beter dan niets, het is in geen enkel opzicht genoeg om het tij te keren. Recyclen kan ons zelfbedrog voeden door tijdelijk een ‘groene’ luchtbel te creëren, de illusie dat onze persoonlijke inspanningen het probleem oplossen.
‘Recyclen,’ aldus industrieel ontwerper William McDo-nough, ‘is gewoon het recyclen van onze gifstoffen.’ De reden daarvan is dat sommige chemicaliën die veel voorkomen in onze spullen schadelijk zijn als ze in het milieu terechtkomen. Wanneer we ons afval naar de vuilnisbelt brengen, zijn we medeverantwoordelijk voor het ontstaan van een toxische plek. Men zegt wel: ‘Als je iets weggooit, is het niet weg.’ Het blijft hier op aarde.
Wat recycling betreft kunnen we veel beter. Op een gegeven ogenblik zullen we producten volledig kunnen recyclen, zoals McDonough oppert in zijn baanbrekende boek Cradle to Cradle. Dat betekent dat alle onderdelen van een product hetzij hergebruikt kunnen worden in nieuwe producten, hetzij volledig afgebroken kunnen worden tot moleculen die de natuur gemakkelijk kan opnemen.19 Maar voorlopig maken we op het eerste gezicht een acceptabele keus, gezien de mogelijkheden - terwijl we niet opmerken dat we om te beginnen slechts een arbitraire en zeer beperkte reeks mogelijkheden aangeboden krijgen.
In die zin draagt recycling bij aan de vitale leugen dat we nu al doen wat belangrijk is, terwijl het in feite nauwelijks meer is dan een druppel op een gloeiende plaat als we de nevenschade van de dingen die we kopen en gebruiken voor de mensheid en de planeet in ogenschouw nemen. Zo bezien doen ‘groene’ labels en recyclingprogramma’s misschien meer kwaad dan goed; ze verdoven ons met de illusie dat we genoeg doen, terwijl ze negatieve effecten van wat we kopen en doen negeren. Wij mensen kunnen ons deze geruststellende schijnverhalen niet langer permitteren.
Vikram Soni en Sanjay Parikh uiten de nodige kritiek op hun geboorteland India en andere ontwikkelingslanden, die de term ‘ontwikkeling’ vaak misbruiken voor het vernietigen van grote stukken natuur in het kader van de constructie van enorme dammen of andere bouwprojecten.20 Dikwijls verhullen zorgvuldig gekozen termen een grimmige realiteit. Projectontwikkelaars gebruiken bijvoorbeeld de term ‘wateroogsten’ als ze te veel water aan een aquifer onttrekken of een stuk verdronken land bebouwen. Ook zetten Soni en Parikh vraagtekens bij de term ‘duurzaam’ bos, wanneer ‘duurzaam’ maskeert dat natuurlijke bosgebieden vervangen worden door monoculturen; zelfs als er voor elke verdwenen boom uit een natuurlijk bos twee nieuwe bomen geplant worden, is dat op geen enkele manier een compensatie voor de rijkdom van de verdwenen biodiversiteit.
Deze vitale leugens zijn in feite een stilzwijgende overeenkomst om niet rechtstreeks de verborgen effecten van onze keuzes onder ogen te zien. Binnen iedere groep, of dat nu een gezin is of een bedrijf of de maatschappij als geheel, bestaan vier aandachtsregels. Deze regels beheersen de ratio tussen informatie en onwetendheid, en hebben dus enorme consequenties.
De eerste twee regels bepalen welke informatie we delen. Nummer één luidt: dit is wat we opmerken. Ten aanzien van een product merken we vooral op wat het ons te bieden heeft. Voor een bedrijf zijn dat de winst- en verliescijfers, voor de consument de prijs en de waarde. De tweede regel luidt: zo noemen we het. Vanuit economisch oogpunt kan de prijs van een product voor een bedrijf een ‘competitief voordeel’ zijn; voor de consument is het een ‘koopje’.
Het tweede paar regels bepaalt de mate van onze onwetendheid. Nummer drie: dit is wat we niet opmerken. Voor de vrije markt betekent dat de onzichtbare prijs die wij en onze planeet betalen voor de dingen die we maken, verkopen en kopen. De vierde regel luidt: zo praten we erover. Wat zeggen we om de blinde vlek te verbergen? In de commerciële wereld is dat steeds een of andere versie geweest van het verhaal dat alleen de prijs ertoe doet en verder niets.
De vier regels voor ontkenning kunnen opnieuw geformuleerd worden in economische termen: op de markt representeert hetgeen we zien en benoemen de informatie die we over een product hebben. De aspecten van dat product die ongezien en dus onbenoemd blijven, staan gelijk aan onze onwetendheid. Deze aandachtsregels verklaren waarom schadelijke producteffecten door kopers helaas niet worden afgestraft en verantwoorde keuzes niet worden beloond.
Door het cumulatieve effect van wat we kopen en doen zijn wijzelf de motor achter de destructie van ons natuurlijk erfgoed. In het jargon van de Anonieme Alcoholisten wordt de stilzwijgende afspraak van vrienden en familie om te negeren dat iemand alcoholist is en hulp nodig heeft, ook wel de ‘olifant in de kamer’ genoemd. Wij negeren een andere variant van de olifant in de kamer: de kamer zelf en de niet-onderkende effecten van alles wat erin staat.
Wereldwijd heeft het streven naar ecologische verandering zich vooral gericht op het gedrag van het individu en onze gewoontes onder de loep genomen, zoals autorijden en energieverbruik. Vanuit het perspectief van een lca representeert dat wat we doen met onze spullen echter slechts één stadium in de levenscyclus van een product en dat stadium is niet altijd verantwoordelijk voor de meest kwalijke ecologische gevolgen van zo’n product. Als we ons alleen op ons gedrag richten, veronachtzamen we een weids, veelbelovend terrein waarop verandering kan plaatsvinden.
Je hoort wel zeggen dat wij allemaal hulpeloze slachtoffers zijn van wat je een ‘samenzwering’ zou kunnen noemen. Sommigen wijten onze precaire situatie aan geslepen en schurkachtige gezichtsloze bedrijven, een ‘prettige’ Slechte Ander. Sommige bedrijven zien deze onredelijke krachten belichaamd door activisten die om veranderingen roepen die vanuit zakelijk opzicht onhaalbaar zijn. Binnen bedrijven zelf neemt deze gedachtekronkel de vorm aan van het afwentelen van de verantwoordelijkheid voor belangrijke beslissingen op een ander: een ingenieur, een specialist, een consultant, de regering. De menselijke psyche vindt het altijd weer heerlijk een ander de schuld te geven. Psychoanalytici noemen dat ‘projectie’, het toeschrijven van ons eigen falen aan iets of iemand anders.
De zoektocht naar een zondebok is misschien een uiting van de manier waarop ons zelfbedrog gebruikmaakt van onze gevoelens van machteloosheid, maar het is een te gemakkelijke uitweg. We zijn allemaal zowel slachtoffer als dader. Onze individuele gewoontes en ons consumptiegedrag (de dingen die we kopen en doen) zijn de motor achter de effecten die we zo betreuren. Wanneer ik het licht aandoe of de magnetron aanzet, die door een kolencentrale van elektriciteit worden voorzien, breng ik een klein beetje broeikasgas in de atmosfeer. En hetzelfde geldt voor iedereen. Wanneer tientallen miljoenen of miljarden mensen decennia- of zelfs eeuwenlang dag in dag uit deze dingen doen, wordt het warmer op aarde.
De trieste waarheid is dat we allemaal zowel slachtoffer als dader zijn. Dat is de consequentie van de collectieve gewoontes en technologieën die we hebben geërfd uit onschuldiger tijden, toen we nog konden leven zonder na te denken over de ecologische gevolgen van ons handelen. Door een of andere lichaamloze macht te verzinnen die ons tot slachtoffers maakt, zoals ‘die inhalige bedrijven’, hoeven we onze eigen invloed niet nader te onderzoeken.
Het lijkt een handige regeling die ons in staat stelt ons ongemak ten aanzien van onze eigen bijdrage aan de aanslag op de natuurlijke wereld niet onder ogen te hoeven zien. Maar in de huidige crisis zijn er geen schurken achter de schermen. Er is geen geheim genootschap van kwade geesten; wij zijn allen tot over onze oren betrokken bij de commerciële systemen en productiesystemen die onze problemen in stand houden. Het bedrijfsleven reageert op de verlangens van de consument; de vrije markt voorziet, althans in theorie, in wat wijzelf willen kopen.
Tegelijkertijd betekent dit dat iedereen op elk moment een actief instrument kan worden in de grootschalige veranderingen die we zo wanhopig nodig hebben. Het soort intelligentie dat ons voor onszelf zou kunnen behoeden, vereist een gemeenschappelijk bewustzijn en de gecoördineerde inspanning van ons allen, als klanten, als zakenmensen, als burgers.
ecologische intelligentie
Al meer dan duizend jaar houdt Sher, een piepklein dorpje in Tibet, zich in leven op een precaire locatie hoog op een smalle richel langs een diepe berghelling. Deze plek op de droge Tibetaanse hoogvlakte krijgt nauwelijks 8 centimeter neerslag per jaar, maar iedere druppel wordt opgevangen in een oeroud irrigatiesysteem. De gemiddelde jaarlijkse temperatuur ligt rond het vriespunt en van december tot februari zakt het kwik met nog eens 5 tot 10 °C. De schapen in het gebied hebben een extra dikke vacht die warmte opmerkelijk goed vasthoudt; van de gesponnen en geweven wol worden kleding en dekens gemaakt tegen de gruwelijke winterse kou. Veel andere verwarming dan het vuur van de haard is er namelijk niet.
De huizen van steen en hout hebben iedere tien jaar een nieuw dak nodig. Om die reden zijn er langs de irrigatiekanalen wilgen geplant. Wanneer er een tak wordt afgesneden voor een nieuw dak, ent men meteen een nieuwe. Een wilg leeft ongeveer vierhonderd jaar en wanneer er een sterft, plant men een nieuwe. Menselijk afval wordt gebruikt als mest voor kruiden, groenten, knollen voor de winter en gerst, dat de basis vormt voor het lokale hoofdvoedsel, tsampa.
Al eeuwenlang telt de bevolking van Sher ongeveer driehonderd zielen. Jonathan Rose, een van de eerste groene projectontwikkelaars in de VS en oprichter van een beweging die zich inzet voor groene, betaalbare huisvesting, laat zich inspireren door de slimme manieren waarop inheemse volkeren weten te overleven op hachelijke plekken als Sher. Rose: ‘Dat is nu echte duurzaamheid: een dorp dat duizend jaar lang standhoudt in zijn ecosysteem.’
De Tibetanen zijn uiteraard niet de enigen met een opmerkelijk vermogen eenvoudige oplossingen te vinden voor de enorme uitdaging in leven te blijven, of zelfs te gedijen, in extreme geografische omstandigheden. Van de poolcirkel tot de Sahara hebben inheemse volkeren overal overleefd door hun inzicht in en zorgvuldige afstemming op de natuurlijke systemen om hen heen. Het dorpje Sher is voor zijn overleven van drie krachten afhankelijk: zon, regen en wijsheid ten aanzien van het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen.
Deze vaardigheden en wijsheid gaan in het moderne leven teloor; op de drempel van de eenentwintigste eeuw heeft de maatschappij het contact verloren met een ontvankelijkheid die wel eens cruciaal zou kunnen zijn voor ons voortbestaan als soort. De routines van ons dagelijks leven zijn volledig afgesneden van hun negatieve effecten op de wereld om ons heen; ons collectieve denken kent blinde vlekken die onze dagelijkse activiteiten loskoppelen van de crises die ze veroorzaken in natuurlijke systemen. Tegelijkertijd zorgt de mondiale omvang van industrie en handel ervoor dat de effecten van onze levenswijze in iedere uithoek van de planeet voelbaar zijn. Onze soort dreigt de natuurlijke wereld te verbruiken en te bevuilen in een
tempo dat de draagkracht van de aarde verre overschrijdt.
Ik noem het soort wijsheid dat dit kleine dorpje in de Hi-malaya al eeuwen in leven houdt ‘ecologische intelligentie’, in de zin dat het ons vermogen aanspreekt tot aanpassing aan onze ecologische omgeving. Ecologisch refereert aan inzicht in organismen en hun ecosystemen, en intelligentie verwijst naar de capaciteit te leren van ervaring en effectief om te gaan met het milieu.21 Ecologische, of groene intelligentie stelt ons in staat hetgeen we leren over de invloed van menselijke activiteit op ecosystemen daadwerkelijk toe te passen, zodat we minder schade aanrichten en opnieuw een duurzame relatie aangaan met onze omgeving - in deze tijd de planeet als geheel.
De huidige gevaren vereisen de ontwikkeling van een nieuwe gevoeligheid, het vermogen tot herkenning van het onzichtbare web van connecties tussen menselijke activiteit en natuurlijke systemen, en de subtiele complexiteit van hun raakpunten. Dit ontwaken voor nieuwe mogelijkheden moet ons collectief de ogen openen. Het zal een verschuiving moeten veroorzaken in onze meest fundamentele aannames en percepties, en als drijvende kracht fungeren voor zowel veranderingen in handel en industrie, als in ons individuele handelen en gedrag.
Harvard-psycholoog Howard Gardner transformeerde ons denken over het IQ door te beargumenteren dat er, naast de vorm die tot goede schoolprestaties leidt, verscheidene andere intelligenties bestaan en dat ook deze bijdragen aan een succesvol leven. Gardner onderscheidde zeven verschillende vormen, van de ruimtelijke vermogens van een architect tot de interpersoonlijke vaardigheden die iemand tot een groot leraar of leider maken. Elk van deze intelligenties, beweert hij, is gekoppeld aan een uniek talent dat ons ooit geholpen heeft als soort te overleven en nog steeds van pas komt in ons leven.
Het uniek menselijke vermogen een leefpatroon te ontwikkelen voor vrijwel elk klimatologisch en geologisch uiterste dat er op aarde te vinden is, hoort zeker in het rijtje thuis.22 Iedere vorm van patroonherkenning, denkt Gard-ner, zou wel eens geworteld kunnen zijn in de allereerste inzichten in het functioneren van de natuur, zoals de classificatie van wat tot welke natuurlijke groep behoort. Alle inheemse culturen hebben in de aanpassing aan hun specifieke omgeving zulke talenten tentoongespreid.
In de hedendaagse expressie van ecologische intelligentie zie je het vermogen van de inheemse natuurexpert tot categoriseren en patroonherkenning terug in wetenschappen als scheikunde, natuurkunde en ecologie; het past het perspectief van deze disciplines toe op dynamische systemen overal ter wereld en op elke schaal, van het moleculaire tot het mondiale niveau. Deze kennis over hoe dingen en de natuur werken behelst ook herkenning van en inzicht in de ontelbare manieren waarop menselijke en natuurlijke systemen op elkaar inwerken, of wat ik ‘ecologische intelligentie’ noem. Alleen deze allesomvattende ontvankelijkheid kan ons de onderlinge verbanden tonen tussen ons gedrag en de verborgen effecten daarvan op de aarde, op onze gezondheid en op onze sociale systemen.23
In ecologische intelligentie versmelten bovengenoemde cognitieve vermogens met empathie voor alle leven. Sociale en emotionele intelligentie berusten op de capaciteit het perspectief van een ander in te nemen, met hem of haar mee te voelen en betrokkenheid te tonen; ecologische intelligentie breidt dit vermogen uit tot alle natuurlijke systemen. We vertonen dan empathie telkens wanneer we geraakt worden door een teken dat de aarde ‘pijn lijdt’ of wanneer we besluiten de toestand te verbeteren. Deze uitgebreide vorm van empathie verdiept de rationele analyse van oorzaak en gevolg met een motivatie om te hulp te schieten.
Als we deze intelligentie willen aanboren, moeten we het denken overstijgen dat de mens buiten de natuur plaatst. In werkelijkheid zijn we volledig ingelijfd in ecologische systemen. We beïnvloeden ze - ten goede of ten kwade - en zij ons. We moeten uitvinden hoe deze intieme verbondenheid werkt en die kennis met elkaar delen, zodat we de verborgen patronen ontdekken die de menselijke activiteit verbinden met de grotere processen in de natuur, de ware effecten van ons handelen beginnen te begrijpen en gaan leren hoe we het beter kunnen aanpakken.
We bevinden ons in een evolutionaire impasse. De denkwijzen die in het grijze verleden onze aangeboren ecologische intelligentie stuurden, waren perfect geschikt voor de harde werkelijkheid van de prehistorie. Het was voldoende dat we een natuurlijke drang voelden zo veel mogelijk suikers en vetten naar binnen te werken ter voorbereiding op de volgende hongersnood. Het was voldoende dat ons ol-factorische brein ervoor zorgde dat we misselijk werden van giftige stoffen en walgden van bedorven voedsel, en dat onze neurale alarmcircuits maakten dat we op de vlucht sloegen voor roofdieren. Die ingebouwde slimheid bracht onze soort tot de drempel van de beschaving.
Maar daaropvolgende eeuwen hebben de vermogens van de miljarden mensen die temidden van de moderne technologie leven afgestompt. Onze carrières dwingen ons hyperge-specialiseerde expertises te ontwikkelen; voor taken op andere terreinen vertrouwen we op andere specialisten. Iedereen kan uitblinken op een klein gebied, maar we zijn allemaal afhankelijk van de vaardigheden van experts (boeren, computerprogrammeurs, voedingsdeskundigen, monteurs) voor een soepel verlopend leven. We kunnen niet langer vertrouwen op een feilloze afstemming op onze natuurlijke omgeving, noch op de overdracht van plaatselijke wijsheid van generatie op generatie die inheemse volkeren in staat stelt in harmonie te leven met hun stukje aarde.
Ecologen vertellen ons dat natuurlijke systemen op vele niveaus opereren. Op macroniveau hebben we te maken met mondiale biogeochemische cycli, zoals de koolstofcyclus, waar verschuivingen in de verhouding tussen de elementen niet slechts in de loop van een aantal jaren, maar over eeuwen en geologische tijdperken gemeten kunnen worden. Het ecosysteem van een woud houdt het evenwicht in stand tussen planten-, dier- en insectensoorten, en zelfs bacteriën in de bodem. Elk exploiteert zijn eigen ecologische niche en alle genen evolueren tezamen. Op microniveau verlopen cycli in luttele seconden, op een schaal van millimeters of micrometers.
Het cruciale verschil zit ’m in hoe we dit alles waarnemen en interpreteren. ‘De boom die sommigen tot tranen roert, is voor een ander slechts een groene sta-in-de-weg,’ schreef de dichter William Blake twee eeuwen geleden. ‘Sommigen zien de Natuur als belachelijk en gedeformeerd; sommigen zijn zelfs nauwelijks in staat haar te zien. Maar in de ogen van een mens met verbeeldingskracht is de Natuur de Verbeelding zelf. Een mens ziet naar zijn karakter.’
Deze verschillen in natuurperceptie hebben enorme gevolgen. Een ijsbeer die op een ijsschots is gestrand of een verdwijnende gletsjer bieden krachtige symbolen voor de gevaren die de opwarming van de aarde met zich meebrengt. Maar dat zijn niet de enige ongemakkelijke waarheden; ons collectief vermogen om ze waar te nemen schiet echter tekort. De bril waarmee we de natuur bekijken vraagt om een scherpere resolutie en een grotere reikwijdte: we moeten de gestage stijging van de zeespiegel onder ogen zien, maar ook hoe synthetische chemicaliën de cellen van het endocriene systeem verstoren.
Als we die natuurlijke processen willen respecteren, dient onze soort zich daar weer voor open te stellen. We beschikken niet over sensoren of ingeschapen hersensystemen die ons waarschuwen voor de ontelbare manieren waarop menselijke activiteit onze planetaire niche corrodeert. We moeten een nieuwe gevoeligheid ontwikkelen voor een onbekend spectrum van gevaren dat buiten het bereik van de alarmradar in ons zenuwstelsel valt, en leren wat we eraan moeten doen. Daar gaat ecologische intelligentie een rol spelen.
De neocortex, het denkende brein, evolueerde tot ons meest veelzijdige gereedschap in de strijd om het bestaan; wat de ingebouwde hersencircuits ons niet kunnen laten inzien, kan de neocortex ontdekken, begrijpen en aansturen. We kunnen leren wat de nog verborgen gevolgen zijn van wat we doen en ook wat we eraan moeten doen. Zo kunnen we een aangeleerde vaardigheid cultiveren ter compensatie van de zwakte van onze aangeboren manieren van waarnemen en denken.
De variant van ecologische intelligentie waar wij als mensheid om staan te springen, heeft het generalistische werk van dit hersengebied hard nodig ter aanvulling op de bestaande hersencircuits voor waarschuwing, angst en walging. De natuur heeft de olfactorische cortex ontworpen op basis van een natuurlijk universum van geuren dat we heden ten dage nauwelijks nog tegenkomen; het neurale alarmsysteem van de amygdala herkent zelfstandig slechts een beperkt en sterk verouderd spectrum van gevaren. Die ingeschapen gebieden zijn niet makkelijk te herprogrammeren, als dat überhaupt al mogelijk is. Onze neocortex kan onze natuurlijke blinde vlekken echter compenseren met de dingen die we bewust leren.
Geuren zijn niet meer dan combinaties van vluchtige moleculen die worden uitgewasemd door een of ander object en worden opgevangen door onze neus. Ons olfactori-sche brein kent er een positieve of negatieve waarde aan toe en scheidt zo het verlokkelijke van het walgelijke, het bedorven vlees van het verse brood. Nu vraagt het leven van ons te leren dat de lucht van een verse verflaag of dat onmiskenbare geurtje in een nieuwe auto afkomstig is van vluchtige, door mensen gemaakte chemicaliën die zich in ons lichaam gedragen als lichte vergiften en vermeden zouden moeten worden. Ook dienen we een vroeg waarschuwingssysteem te ontwikkelen ten aanzien van speelgoed waar lood en luchtvervuilende gassen in zitten. We moeten leren op onze hoede te zijn voor giftige chemicaliën in ons voedsel die we niet kunnen proeven of zien maar slechts indirect ‘kennen’, door wetenschappelijke bevindingen - een andere orde van kennis. Wat mogelijk na verloop van tijd een aangeleerde emotionele reactie wordt, moet beginnen met intellectueel begrip.
Ecologische intelligentie stelt ons in staat systemen in al hun complexiteit te begrijpen en de interactie tussen de natuurlijke en de door mensen gemaakte wereld te doorzien. Dat begrip vereist echter een enorme hoeveelheid kennis, zo groot dat geen enkel brein het volledig kan bevatten. Iedereen heeft hulp van anderen nodig om de complexiteiten van ecologische intelligentie te kunnen hanteren. We zullen moeten samenwerken.
Psychologen gaan er gewoonlijk van uit dat intelligentie zich in het individu manifesteert; de ecologische vaardigheden die we nodig hebben voor ons overleven dienen echter een collectieve intelligentie te zijn, die we als soort leren en beheersen en die zich in al haar verscheidenheid in uitgebreide netwerken van mensen manifesteert. De uitdagingen die we aantreffen zijn te verschillend, te subtiel en te gecompliceerd om door één enkele persoon begrepen en overwonnen te worden; inzicht in en oplossing van deze problemen vereisen grote inspanning van een brede en diverse groep van experts, zakenlieden, activisten, kortom, van ons allemaal. Als groep moeten we leren welke gevaren ons te wachten staan, wat de oorzaken zijn, en hoe we ze enerzijds onschadelijk kunnen maken en hoe we anderzijds de nieuwe kansen kunnen ontwaren die tot oplossingen leiden. En natuurlijk dienen we collectief de vastbeslotenheid te ontwikkelen daadwerkelijk de handen uit de mouwen te steken.
Evolutionair antropologen identificeren de cognitieve vermogens die nodig zijn voor gemeenschappelijke intelligentie als een specifiek menselijke vaardigheid die cruciaal is geweest voor het overleven van onze soort in zijn eerste fasen.24 Een van de meest recente uitbreidingen van het menselijk brein zijn de circuits voor sociale intelligentie, die de vroege mens in staat stelden gebruik te maken van complexe samenwerkingsverbanden voor de jacht, het verzamelen van voedsel en het overleven in het algemeen. In deze tijd zullen we die vermogens tot gedeelde cognitie optimaal moeten benutten om de nieuwe bedreigingen van ons voortbestaan het hoofd te bieden.
Een collectieve, opgesplitste intelligentie verspreidt bewustzijn, of dat nu onder vrienden of familie, in een bedrijf of binnen een gehele cultuur is. Zodra één persoon een deel van dit complexe web van oorzaak en gevolg leert beheersen en daar anderen over vertelt, gaat dat inzicht deel uitmaken van het groepsgeheugen en is het voor ieder afzonderlijk lid op afroep beschikbaar. Gemeenschappelijke intelligentie groeit dankzij de bijdrage van individuen die inzichten ontwikkelen en onder andere mensen verspreiden. Om die reden hebben we behoefte aan verkenners en onderzoekers die ons attent maken op ecologische waarheden die hetzij vergeten zijn, hetzij nu pas ontdekt worden.
Je ziet zo’n opgesplitste intelligentie terug in grote organisaties. In een ziekenhuis vervult een labmedewerker één bepaalde taak, een operatieverpleegkundige een andere en een radioloog weer een andere; de coördinatie van al deze vaardigheden en kennis maakt het mogelijk dat patiënten de juiste zorg krijgen. In een bedrijf representeren de afdelingen verkoop, marketing, financiën en strategische planning elk een unieke expertise die dankzij gecoördineerd gemeenschappelijk inzicht als één geheel opereren.
Door het collectieve karakter is ecologische intelligentie verwant aan sociale intelligentie, dat ons het vermogen verleent ons handelen te coördineren en op elkaar af te stemmen. De kunst van effectieve samenwerking is gebaseerd op een combinatie van vermogens als empathie, het innemen van het perspectief van de ander, warmte en coöperatie, zoals je bij ieder topteam kunt zien. Er ontstaan persoonlijke banden die de overgedragen informatie een meerwaarde verlenen. Samenwerking en informatie-uitwisseling zijn van vitaal belang voor de vergaring van de fundamentele ecologische inzichten en gegevens die nodig zijn voor een zinvol ingrijpen in het algemeen belang.
Ecologische intelligentie zou zich ook naar analogie met een zwerm insecten kunnen verspreiden. In een mierenkolonie is er geen enkele mier die het grote geheel overziet of de andere mieren aanstuurt (de koningin legt alleen eieren); in plaats daarvan volgt iedere mier gewoon een aantal simpele patronen die tezamen op ontelbare manieren bepaalde doelen tot stand brengen. Het is als het ware een zichzelf organiserend systeem. Mieren vinden de kortste route naar een voedselbron dankzij eenvoudig aangeboren gedrag, zoals het volgen van het sterkste feromonenspoor. Zwermintelligentie maakt het mogelijk dat er een groter doel wordt bereikt doordat grote aantallen individuen eenvoudige principes volgen. Geen van die individuen hoeft leiding te geven aan de groep als geheel, noch is er een centrale leider nodig om het doel te bereiken.
Zwermregels voor de realisatie van onze collectieve ecologische doelstellingen zouden er als volgt uit kunnen zien:
1. Weet wat je teweegbrengt
2. Stimuleer verbeteringen
3. Deel watje leert
Zwermintelligentie op basis van deze drie eenvoudige regels zou resulteren in een voortdurende uitbreiding van onze ecologische intelligentie: oplettendheid ten aanzien van de ware gevolgen van wat we doen en kopen; de vastberadenheid ten goede te veranderen; en de verspreiding van onze kennis, zodat anderen hetzelfde kunnen doen. Als iedereen zich hieraan houdt, kunnen we gezamenlijk een kracht in het leven roepen die onze menselijke systemen in de goede richting manoeuvreert. Geen van ons hoeft een overkoepelend plan te hebben of over alle noodzakelijke kennis te beschikken. We zullen met zijn allen aan de voortdurende verbetering van de stempel die de mens op de natuur drukt werken.
Wereldwijd zijn er al duidelijke signalen dat deze verschuiving op het punt staat zich in het collectieve bewustzijn te voltrekken: managementteams die hun best doen hun bedrijf duurzamer te laten functioneren; buurtactivis-ten die stoffen boodschappentassen uitdelen ter vervanging van de plastic tasjes uit de supermarkt. Overal zijn mensen op zoek naar een duurzame, gezonde relatie met de natuur. Aansprekende onderzoeken naar de ontelbare verbanden tussen menselijke activiteit en de gevaren voor het mondiale ecosysteem, zoals de opwarming van de aarde, zijn een beginnetje. Ze maken ons steeds weer bewust van de ernst van de situatie. Maar dat alleen is niet voldoende. We moeten praktische, gedetailleerde en uitgekiende gegevens verzamelen die ons handelen kunnen sturen. Daarvoor is diepgaande, onafgebroken analyse en vastberaden discipline nodig - en het streven naar ecologische intelligentie.
het nieuwe rekenen
Als je een zakje Salt & Vinegar Potato Crisps koopt van Walker, een Brits chipsmerk, kun je op de verpakking de koolstofvoetafdruk aflezen: ieder zakje geeft een uitstoot van 75 gram CO2. (Ter vergelijking: een volle jumbojet die van Frankfurt naar New York vliegt, veroorzaakt een kool-stofuitstoot van 713 kilo per passagier.) Op het chipszakje staat verder nog dat Walkers sinds 2005 samenwerkt met de Carbon Trust. Deze instantie analyseert de koolstofvoetaf-drukken van alle Walkerproducten en zoekt manieren die te reduceren.
Het berekenen van die 75 gram was een fikse klus. Allereerst stelden de onderzoekers van de Carbon Trust het energieverbruik vast van het planten van de zaden voor de twee ingrediënten, aardappels en zonnebloemolie. Daar telden ze de koolstofuitstoot bij op van de dieseltractoren die de aardappels oogsten en de uitstoot die vrijkomt bij het schoonmaken, snijden, bakken, verpakken, opslaan en verschepen. Ook de uitstoot van het bedrukken van de zakjes werd meegerekend. Ten slotte calculeerden de kool-stofboekhouders wat er gebeurt wanneer de lege zak in de vuilnisbak wordt gegooid, inclusief de vuilophaal, het
transport naar de vuilnisbelt en de vuilstort zelf.
Gemiddeld maken landbouwproducten in Amerikaanse supermarkten een reis van 2400 kilometer van de akker naar de vuilnisbak. Het aantal voedselkilometers houdt echter niet noodzakelijkerwijs direct verband met de koolstofvoetafdruk. Transport over zee geeft bijvoorbeeld slechts een zestigste van de uitstoot van transport door de lucht, en ongeveer een vijfde van het transport per vrachtwagen.25 Voor een inwoner van Boston heeft een fles bordeaux die per schip van een Franse wijngaard is gekomen een kleinere koolstofvoet-afdruk dan een fles Californische chardonnay die per vrachtwagen is gearriveerd (het geografische punt waarop de kool-stofkosten voor Californische en Franse wijnen gelijk zijn, ligt in de buurt van Columbus, Ohio).
Naast transportafstand is er nog een groot aantal andere koolstofvariabelen van belang bij de voedselproductie, van oogstmethodes tot het soort kunstmest dat gebruikt wordt en de verbruikte brandstof bij de vervaardiging van de verpakkingen. Zo hebben milieuwetenschappers van Lincoln University in Christchurch, Nieuw-Zeeland, berekend dat de koolstofvoetafdruk van lamsvlees uit Nieuw-Zeeland dat naar Engeland wordt verscheept slechts een kwart bedraagt van die van Brits lamsvlees. Gedeeltelijk komt dat doordat de meeste elektriciteit in Nieuw-Zeeland afkomstig is uit duurzame bronnen en de weidegronden dankzij de overvloed aan regen en zon minder kunstmest nodig hebben dan in het bewolkte Engeland.26 (Aan de andere kant lopen schepen op de meest vuile brandstof die er bestaat, de zogeheten ‘zwarte yoghurt’, een verder onbruikbare smurrie die overblijft bij de verwerking van aardolie tot stookolie; in sommige havens is het schepen zelfs niet toegestaan hun motoren te laten draaien terwijl ze voor anker liggen, maar zijn ze verplicht aan te sluiten op het plaatselijke elektriciteitsnetwerk.)
Hoeveel verschil maakt het als we niet langer plastic tasjes van de winkel gebruiken voor de boodschappen, de thermostaat vier of vijf graden lager zetten, het licht uitdoen zodra we de kamer uit gaan en overgaan van gloei- op spaarlampen? De antwoorden brengen ons op complex terrein dat ons de gehele dag voor kleine morele vraagstukjes kan stellen.
Als we antwoorden op deze vragen willen krijgen, zullen we een nieuwe manier van rekenen moeten leren die ons de consequenties van onze dagelijkse keuzes en aankopen stevig onder de neus wrijft. Er staan ons de nodige verrassingen te wachten. Aan Cranfield University in Engeland, bijvoorbeeld, heeft men de koolstofvoetafdruk vastgesteld van 12 000 langstelige rozen die in de Londense februarikou te koop werden aangeboden. Een gedeelte van de rozen kwam uit Nederland, een gedeelte uit Kenia. Het bleek dat de voetafdruk van de Nederlandse rozen, die in kassen worden gekweekt, zes keer zo groot was als die van de Keniaanse bloemen.27
Het hete, vochtige klimaat in Kenia, de kleinschalige kwekerijen, het gebrek aan tractoren en het gebruik van natuurlijke mest in plaats van kunstmest droegen allemaal bij aan de lage koolstofkosten van de rozen ten opzichte van de grootschalige kweek in kassen - zelfs wanneer de CO2 uitstoot van het invliegen van de rozen uit het verre Nairobi werd meegerekend. Alles bij elkaar maken Britten dus een groenere keuze door rozen uit Kenia te kopen in plaats van rozen die van net over het Kanaal uit Nederland komen.28
De voordelen van de aanschaf van lokale producten staan hier niet ter discussie. De bescherming van de plaatselijke economie en de over het algemeen lagere koolstof-voetafdruk (een paar uitzonderingen daargelaten) zijn een groot goed. Levenscyclusanalyse confronteert ons echter met de vraag wat we precies met ‘lokaal’ bedoelen. Een industrieel ecoloog uit Montréal onderzocht de geografische aspecten van de levenscycli van tomaten uit kassen rond Montréal. Ze vertelde: ‘Er is niet veel plaatselijks aan dit “plaatselijke” product. Research & Development vinden plaats in Frankrijk; de zaden worden in China gekweekt en dan naar Frankrijk vervoerd. Daar worden ze geprepareerd en vervolgens verscheept naar Ontario. In Ontario legt men de zaadbedjes aan en die worden dan uiteindelijk naar Québec gebracht, waar men de planten opkweekt en de vruchten oogst. Zelfs een “plaatselijke” tomaat heeft een mondiaal verleden.’
Nog iets wat we niet moeten vergeten, is dat iedere interventie in een complex systeem onbedoelde neveneffecten heeft. Oplossingen op een bepaald gebied kunnen ergens anders weer problemen opleveren. Een klassiek geval van onbedoelde effecten is misschien wel de hausse in de maïsteelt. Maïs is tegenwoordig een gesubsidieerde grondstof voor ethanol in biobrandstoffen, maar boeren zijn natuurlijk ook afhankelijk van maïs voor veevoer; de koeien moeten tenslotte melk geven, de kippen eieren leggen en de varkens worden vetgemest. Daarnaast wordt maïs-siroop gebruikt als zoetstof in frisdranken en veel ander bewerkt voedsel. De enorme vraag naar maïs als brandstof brengt dus allerlei onvoorziene gevolgen met zich mee. Nu gesubsidieerde boeren voor het ‘grote’ geld gaan (maïs als antwoord op aardolie!) en er schaarste ontstaat, stijgen de prijzen van maïsafhankelijke producten als rundvlees, taco’s en ontbijtgranen.
Natuurlijk heeft de stijging van de voedselprijzen meer oorzaken dan de maïsschaarste alleen, zoals Gregory Norris, mijn gids in de industriële ecologie, aanstipt. ‘Als landbouwgrond onder druk komt te staan, escaleren de voedselprijzen, maar dat effect is misschien slechts voor een klein deel van de prijsstijging verantwoordelijk,’ aldus Nor-ris. ‘We kunnen de schuld niet volledig op biobrandstoffen schuiven; het heeft ook te maken met de stijgende olieprijzen en de groeiende welvaart in Azië, waar mensen steeds meer vlees gaan eten. Maar als mensen in een arm ruraal gebied er op een of andere manier in slagen biobrandstoffen te telen op marginale grond die niet eerder bebouwd is geweest en geen bos is, is het effect uitermate positief. Er is dan een nieuwe bron van inkomsten aangeboord.’
Wat alleen maar aantoont dat systemen complex zijn. We hebben behoefte aan systematische rekenmethodes om de ontelbare effecten te becijferen van de dingen die we produceren. De industriële ecologie probeert dit nieuwe rekenen onder de knie te krijgen. Ons denken over problemen als gifstoffen in speelgoed, de opwarming van de aarde en de effecten van de spullen die we produceren, kweken, distribueren, consumeren en weggooien, was tot op heden op zijn best eendimensionaal. We hebben ons hoofdzakelijk op geïsoleerde kwesties gericht, niet op hun samenhang. In de vloedgolf van gidsen die ons op weg willen helpen naar een groener leven, vind je dat beperkte blikveld maar al te vaak terug.
Een voorbeeld: de hoge koolstofvoetafdruk van gebotteld water leidde ertoe dat veel restaurants het van de kaart schrapten en dat mensen de plastic flessen waarin ze hun water hadden gekocht gingen navullen. Maar deze ecologisch correcte respons op de milieueffecten van de flessen zag een ander nadeel over het hoofd: het plastic van de flessen lekt schadelijke chemicaliën in het gebottelde water. bpa of Bisfenol-A, een belangrijk chemisch bestanddeel in veel plastics dat waarschijnlijk verstoringen in het hormoonsysteem veroorzaakt, verspreidt zich 55 keer sneller in een vloeistof als die vloeistof kokend heet is gemaakt - een wijdverspreide gewoonte onder bergbeklimmers die de kou in gaan en ouders die hun kinderen flesvoeding ge-ven.29
Als we onze collectieve ecologische intelligentie willen stimuleren, zullen we vertrouwd moeten zien te raken met een uitgebreidere reeks methodes waarmee we de effecten van onze producten kunnen classificeren en overdenken. Idealiter ontwikkelen we inzicht in de negatieve consequenties van een artikel op drie nauw met elkaar samenhangende gebieden:
• de geosfeer, waaronder bodem, lucht, water en natuurlijk het klimaat;
• de biosfeer: onze eigen lichamen en die van andere soorten en planten;
• de sociosfeer: menselijke aangelegenheden, zoals arbeidsomstandigheden.
De opwarming van de aarde is het symbool bij uitstek van de gevaren die de geosfeer bedreigen. De feiten omtrent de uitstoot van CO2 en de verstoorde koolstofcyclus van de aarde houden de aandacht gevangen van zowel het grote publiek als van beleidsbobo’s. Het is zonder enige twijfel een ernstig probleem, maar het is tegelijkertijd slechts een klein onderdeel van een veel grotere kwestie. Als we ons alleen op de opwarming door koolstof richten, negeren we de ontelbare andere manieren waarop menselijke activiteit ingrijpt in natuurlijke cycli die van essentieel belang zijn voor de gezondheid van onze bodem, onze lucht en ons water. Met ‘gezond’ bedoel ik in staat leven te dragen, en verwijs ik met name naar omstandigheden waarin het menselijk leven kan gedijen (er bestaan tenslotte organismen die kunnen overleven in milieus die voor ons dodelijk zijn, zoals de verzengend hete bronnen op de bodem van de diepzee).
De koolstofvoetafdruk mag dan de koningin van de milieumaatregelen zijn, het is slechts een van de vele mogelijkheden waarmee we de impact van een product op de koolstofcyclus kunnen bepalen. Een andere optie is het vaststellen van de vastgelegde koolstof, de hoeveelheid CO2 per kilogram die vrijkomt bij de productie, het transport, het gebruik en de afvalverwerking van een product. Voor de berekening van de vastgelegde koolstof in een fles shampoo bekijkt men de vrijgekomen CO2 voor ieder afzonderlijk ingrediënt in de levenscyclus (een fles shampoo kan meer dan vijftig ingrediënten bevatten) en ook rekent men de CO2-uitstoot voor het plastic van de fles mee.
De koolstofcyclus, een systeem van voortdurende uitwisseling tussen levende organismen, de geosfeer en de atmosfeer van de aarde, is bovendien slechts een van de vele processen die beïnvloed worden door menselijke activiteit. Een andere kwestie is eutrofiëring, een maatstaf voor ons effect op water. Wanneer nutriënten als stikstof of fosfor in het water terechtkomen, veroorzaken ze een explosieve al-gengroei die zuurstof aan het water onttrekt, waardoor andere soorten stikken; gebruikelijke boosdoeners zijn onder andere rioolwater en de afvloeiing van de kunstmest die gebruikt wordt op gazons en landbouwgrond. Ongeveer de helft van de meren in Azië, Europa en Noord-Amerika heeft te kampen met eutrofiëring en in de Golf van Mexico bestaat een enorme dode zone ten gevolge van de afvloeiing van kunstmest via de Mississippi.
Hoe bedreigend de mondiale opwarming ook moge zijn, er zijn mensen die beweren dat er nog grotere gevaren schuilen in het kappen van bossen, de teloorgang van aquifers, het uitsterven van soorten en andere aanslagen op de natuurlijke reserves van de planeet.30 De opwarming van de aarde is een proces van tientallen, zelfs honderden jaren; door middel van doordacht menselijk ingrijpen zijn we misschien in staat dit proces te vertragen of zelfs een halt toe te roepen. Maar wanneer menselijke activiteit natuurlijke hulpbronnen vernietigt die in de loop van tienduizenden, honderdduizenden of zelfs miljoenen jaren zijn ontstaan - een regenwoud dat met de grond gelijk wordt gemaakt en van de aarde verdwijnt, een leeggezogen aquifer, een opgebruikt mineraal -, is het verlies zowel direct als onomkeerbaar. Door te meten in hoeverre een product onze natuurlijke hulpbronnen uitput, kunnen we zien hoeveel grondstoffen er verbruikt zijn en wat voor vervuiling er heeft plaatsgevon den of welke waarde er is vernietigd. De tol die een product van het natuurlijk erfgoed eist kunnen we berekenen als de som van de verbruikte niet-duurzame bronnen plus de totale belasting van of impact op dat erfgoed, in de vorm van vervuilende stoffen in de lucht, gifstoffen in het water, verontreinigende stoffen die op vuilstortplaatsen terechtkomen, enzovoort.
Wanneer iets wat we weggooien op de plaatselijke vuilnisbelt belandt, geven we het in handen van de natuur, die voortdurend bezig is moleculen aan een bepaalde vorm te onttrekken zodat ze die weer voor een veelheid van andere doeleinden kan gebruiken. Bodems bevatten een gigantische hoeveelheid enzymen en andere stoffen die slechts dienen om reacties te katalyseren die chemische verbindingen afbreken, of het nu in de biefstuk is die we gisteren hebben gegeten of in het materiaal waarin die biefstuk was verpakt. Biologische verschijnselen worden teruggebracht tot hun samenstellende delen, die vervolgens opnieuw worden gebruikt door bacteriën, planten, insecten en hogere diersoorten. ‘Biologische afbreekbaarheid’ heeft zich ontwikkeld tot een zelfstandige wetenschappelijke discipline. Van de tienduizenden chemische samenstellingen die voorkomen in door mensen vervaardigde producten, is slechts een klein gedeelte getest op hun afbreekbaarheid in vormen die de natuur weer kan gebruiken.
Zoals industrieel ontwerper Bill McDonough graag zegt: ‘Alle afval is voedsel voor een ander systeem.’ We zouden industriële eindproducten kunnen opvatten als ‘industriële nutriënten’, kunstmatige substanties die aan het einde van hun nuttige leven hetzij biologisch worden afgebroken, hetzij opnieuw worden gebruikt voor iets anders.
Dit zijn slechts een paar van de honderden manieren waarop we de effecten van menselijke activiteit op de geo-sfeer kunnen vaststellen. Andere zijn bijvoorbeeld waterverbruik, negatieve veranderingen in grondgebruik, verzuring van bodems en meren, de verdwijning van de ozonlaag in de stratosfeer; er zijn geen grenzen aan de problemen die menselijke activiteit kan opleveren - alleen aan de manieren waarop we ze meten.
Onze lichamen bestaan, net als de aarde zelf, uit aan elkaar gekoppelde ecosystemen. In de ecologie verwijst het ‘draagvermogen’ van een milieu naar het maximaal aantal mensen (of andere soorten) die dat milieu in leven kan houden voordat er schade ontstaat. Zoals aardsystemen een limiet hebben die ze kunnen handhaven voordat ze aftakelen en uiteindelijk instorten, hebben ook de systemen binnen in ons lichaam grenzen ten aanzien van de vreemde stoffen die ze kunnen verdragen voordat ze ziek worden.
In het ecosysteem van het lichaam vinden er voortdurend immens gecompliceerde interacties plaats tussen onze genen en de alledaagse chemicaliën die we binnenkrijgen via eten, ademhaling en aanraking. Die interacties zijn zo ingewikkeld, dat we zelden specifieke verbanden kunnen aanwijzen tussen individuele verdachte chemicaliën en een specifieke biologische uitkomst. Enkele uitzonderingen daargelaten, zijn de exacte biologische gevolgen voor het menselijk lichaam van dagelijkse blootstelling aan zelfs kleine hoeveelheden chemische stoffen onbekend. Het grootste probleem van onze blootstelling aan die duizenden synthetische chemicaliën komt voort uit het feit dat de natuur zuinig is en moleculaire structuren op vele verschillende manieren en voor vele verschillende doeleinden hergebruikt. Een alkaloïde uit het melksap van een papaver werkt in het menselijke opiatensysteem als endorfine en schept een toestand van versufte extase. Een industrieel chemicus kan zich verheugen over een moleculaire verbinding die ervoor zorgt dat pannen niet aanbakken of dat onkruid geen kans krijgt in de achtertuin, terwijl de natuur voor dezelfde verbinding een ander gebruik vindt zodra deze in de onvoorstelbaar complexe chemische fabriek van het menselijk lichaam belandt.
En dan hebben we het nog niet eens over wat die chemicaliën in de lichamen van andere soorten doen. De kunstmatige verbindingen die in de bodem, het water en de lucht terechtkomen verdwijnen niet vanzelf; ze dringen door tot de complexe natuurlijke ecosystemen waar dieren van afhankelijk zijn. Keer op keer hebben we de rampen kunnen aanschouwen die synthetische chemicaliën, van pesticiden tot Prozac, in natuurlijke systemen aanrichten. Zelfs kleine doses van bepaalde stoffen kunnen neveneffecten genereren waar niemand ooit op had gerekend. Ons goede chemische leven zou in de toekomst wel eens de nachtmerrie van de natuur kunnen zijn.
Wat te denken van alle pillen in onze medicijnkastjes?31 Farmaceutica zijn bedoeld om bij bijzonder lage doses een precieze biologische reactie op gang te brengen. Zulke biologisch actieve chemicaliën kunnen biologische bommen worden wanneer ze in de natuur terechtkomen, of dat nu via het riool is of via de vuilstortplaats. Minuscule doses van een synthetisch oestrogeen dat gebruikt wordt in de pil, veroorzaken een ‘feminisering’ van mannelijke vissen; wetenschappers die een beetje van het middel in een Canadees meer loslieten, ontdekten dat de mannelijke witvissen aldaar kuit gingen produceren in plaats van hom. Binnen drie jaar waren de witvissen vrijwel verdwenen en was de forellenpopu-latie in het meer, die van witvis leeft, met 30 procent afgeno-
men.32
Nu de wetenschap steeds beter in staat is de subtielere neveneffecten van kunstmatige substanties te detecteren, wordt de lijst langer en langer. Genetici die bacteriën in bodems en meren bestuderen, hebben gemerkt dat het grootschalige gebruik van antibiotica onbedoeld ziektekiemen kweekt die resistent zijn tegen diezelfde antibiotica, en hoe meer antibiotica we gebruiken, hoe meer die antibioticaresi-stente bacteriën zich in de natuur verspreiden. Antibiotica doden specifieke bacteriën, maar tegelijkertijd bevorderen ze de verspreiding van dna-combinaties die immuun zijn voor hun effect; deze resistente strengen wisselen vervolgens genen uit met andere bacteriën, die vervolgens ook immuun worden. De twaalf miljoen kilo antibiotica waar de bioindustrie jaarlijks schapen en koeien mee volstopt, zodat ze tegen lagere kosten sneller op de markt kunnen worden gebracht, kweekt uiteindelijk enorme hoeveelheden bacteriën die immuun zijn voor diezelfde antibiotica. Iedereen die antibiotica of antiseptische zeep gebruikt, draagt bij aan het probleem.
En dat is slechts een van de ontelbare manieren waarop industriële chemicaliën ingrijpen in de natuur. Hieronder volgt een willekeurige greep uit een veel langere lijst lca-evaluaties van de invloed van chemicaliën op onze gezondheid of de biosfeer:
• Het kankereffect beoordeelt industriële processen en chemische stoffen op basis van de verwachte verspreiding van kankerverwekkende stoffen die deze met zich meebrengen; hoe lang die stoffen in het milieu blijven; de kans dat mensen eraan worden blootgesteld; het kankerverwekkende potentieel van elke chemische stof en waar in de toeleveringsketen de kankereffecten precies ontstaan. Milieuwetenschappers signaleerden voor 116 giftige chemicaliën die in de loop van een jaar bij industriële processen in de VS in de lucht terechtkwamen 260 extra kankergevallen per 1 miljoen dollar industriële output; de voornaamste schuldigen waren de zogenaamde polycyclische aromatische koolwaterstoffen, die vrijkomen bij het maken van aluminium, en dioxines, die geloosd worden door cementfabrieken.33
• Disability Adjusted Life Years of daly: het aantal gezonde levensjaren dat verloren gaat ten gevolge van de uitstoot van corpusculaire deeltjes, giftige stoffen, kankerverwekkers, arbeidsrisico’s, enzovoort. Je kunt het aantal daly’s zelfs voor kleine hoeveelheden van een substantie uitrekenen en vertalen naar een toename van het aantal gevallen van bijvoorbeeld kinderkanker of emfyseem. Eén daly staat voor het verlies van een jaar volledige gezondheid.
• Verlies van biodiversiteit: refereert aan het verdwijnen van dier- en plantensoorten ten gevolge van een bepaald proces of een bepaalde substantie. Dit wordt gemeten in ‘potentieel beschadigde deelgemeenschappen’ en maakt het mogelijk te berekenen in hoeverre het vrijkomen van, bijvoorbeeld, een bepaalde chemische stof een ecosysteem zou kunnen aantasten door de verdwijning van planten of dieren te bespoedigen.
• Inherente toxiciteit berekent hoeveel problematische chemicaliën er in de loop van de levenscyclus van een product in de natuur terechtkomen. Voor een douchegordijn van polyvinylchloride of pvc, dat vol zit met kankerverwekkende stoffen, moet men uitrekenen hoeveel aardolie er gewonnen en verwerkt is en hoeveel chloor is toegevoegd. Zodra we het gordijn gaan gebruiken, komen er ftalaten vrij, die gebruikt worden om het gordijn zacht te maken. Wanneer een douchegordijn uiteindelijk op de vuilnisbelt belandt, geeft het langzaam chloorgas af. Douchegordijnen vormen echter vooral een gevaar voor de gezondheid van de arbeiders die gordijnen maken. De totale inherente toxiciteit van een gordijn houdt rekening met al deze factoren in de levenscyclus. Wat voorheen slechts als ‘arbeidsrisico’s’ beschouwd werden, zoals een grotere kans op de ziekte van Parkinson voor lassers door het inhaleren van man-gaandampen, worden dankzij inherente toxiciteit tot consumentenkwesties.
Gregory Norris waarschuwt voor alles-of-nietsdenken. Alles staat tenslotte met alles in verband. Volgens Norris dienen we te beseffen ‘dat in de levenscyclus van ieder product op zijn minst sporen van vervuilende stoffen vrijkomen, ergens achteraf in de toeleveringsketen’. De hamvraag is dus kwantitatief van aard: hoeveel van welke vervuilende stoffen komen er vrij en hoe kunnen we die hoeveelheden effectief terugdringen? Omdat iedere toeleveringsketen zoveel effecten met zich meebrengt, kunnen we klimaatverandering, de vernietiging van habitats, opgeslagen of vrijgekomen giftige stoffen, en arbeidsomstandigheden niet langer negeren. En het volstaat evenmin ons slechts op een van deze kwesties te concentreren.
Onlangs kwam er een verhaal in het nieuws over een Braziliaans ethanolbedrijf dat suikerriet voor biobrandstoffen kweekt. Arbeidsinspecteurs ter plaatse onthulden dat de 133 werknemers honger en kou leden en onder bijzonder onhygiënische omstandigheden met veel te veel mensen in te kleine kamertjes leefden.34 Hoe kunnen we nu de milieuvoordelen van ethanolproductie afwegen tegen de uitbuiting van mensen?
Naar aanleiding van dit soort vragen is er een beweging ontstaan pleit die voor het toevoegen van een sociale dimensie aan de levenscyclusanalyse van producten. Menselijke aangelegenheden, zoals arbeidsomstandigheden, gedwongen arbeid, kinderarbeid, eerlijke lonen en gezond-heidskwesties worden steeds belangrijker voor bedrijven die ethische maatstaven hanteren en hun sociale verantwoordelijkheid ernstig nemen.
‘Sociale effecten hebben lange tijd geen rol gespeeld bij levenscyclusanalyses, maar de behoefte groeit,’ aldus Norris. ‘Regeringen en bedrijven vragen om deze methodes. Je ziet het in het biobrandstofdebat: een groot internationaal bedrijf dat momenteel bekijkt of biobrandstoffen in te passen zijn in de bedrijfsstrategie, heeft me gevraagd om een analyse van de sociale effecten. Ze willen alle plussen en minnen. We kunnen niet de milieueffecten bekijken en de sociale implicaties buiten beschouwing laten.’
Norris maakte een lca van de gezondheidseffecten in de mondiale toeleveringsketen van de elektriciteitwinning in Nederland. Daartoe zette hij de schade door vervuiling af tegen de voordelen van een grotere economische activi-teit.35 Door op beide factoren dezelfde analyse-eenheid los te laten (de daly) kon Norris de plussen en minnen tegen elkaar afstrepen. Voor een gedeelte baseerde hij zich hierbij op gegevens van de Wereldbank, die de toe- en afname in levensjaren heeft berekend in relatie tot iedere stijging van het bnp met een miljoen dollar. De voornaamste nadelige milieueffecten blijken de corpusculaire uitstoot van de elektriciteitscentrales te zijn en hun bijdrage aan de opwarming van de aarde.
Aan de andere kant vindt ongeveer 10 procent van de economische activiteit rond Nederlandse elektriciteit plaats in ontwikkelingslanden. Een aantal van die landen is zo arm dat veel mensen geen toegang hebben tot basale sanitaire voorzieningen, schoon water en scholing. In die landen kunnen de voordelen van meer welvaart een groot positief effect hebben op het welzijn, als die welvaart tenminste gebruikt wordt voor infrastructurele investeringen in de gezondheidszorg en de educatieve sector, in de vorm van nieuwe klinieken, ziekenhuizen en scholen. Op basis van zijn berekeningen in daly’s concludeert Norris dat bij die voordelen voor de armen de nadelen voor de rest van de wereld in het niet vallen.
Toen een Nederlands bureau echter een analyse maakte van het milieueffect van Nederland als geheel, op basis van de individuele consumptie, draaide het beeld 180 graden om. De negatieve gevolgen van het Nederlandse koopgedrag, in de vorm van milieustressoren als pesticiden, de uitputting van hulpbronnen, enzovoort drukte een zwaar stempel op de ontwikkelingslanden.36 Mogelijk geldt dat voor ieder industrieland, maar slechts weinige hebben deze effecten zo consciëntieus berekend als de Nederlanders.
Het huidige denken over duurzaamheid onderkent dat milieubehoud en de productie van veiligere artikelen niet los gezien kunnen worden van de handhaving of verbetering van het menselijk welzijn. In ons streven naar vooruitgang dienen we alle drie de systemen - de geosfeer, de biosfeer en de sociosfeer - mee te laten wegen. Dat is waar om het United Nations Environment Program (unep) met compromissen tussen milieubelangen en menselijke behoeftes worstelt. Men probeert met behulp van lca-methodes de punten in toeleveringsketens te vinden waar de grootste winst te behalen valt voor zowel het milieu als de mensen in een bepaald gebied. Ik sprak hierover met Cathérine Benoit, een sociaalwetenschapper uit Montréal, vlak na haar terugkeer van een bijeenkomst in Freiburg met een werkgroep van het unep. Men had gewerkt aan een handelingscode voor de vaststelling van socio-econo-mische effecten binnen de totale levenscyclus van een product, van de wieg tot het graf.
‘Als je echt iets ten goede wilt veranderen, kun je aan de hand van een sociaal lca zien waar het goed gaat en waar het beter kan,’ vertelde Benoit. ‘De sociale invalshoek besteedt zowel aandacht aan de positieve als aan de negatieve effecten op mensen. Als een bedrijf nauw betrokken is bij de plaatselijke gemeenschap, vrouwen stimuleert, filantropisch is op lokaal niveau, redelijke lonen betaalt of zich heeft aangesloten bij een internationale beweging die gericht is op de verbetering van arbeidsomstandigheden, hebben we het over positieve effecten.’ Aan de andere kant signaleert een sociaal lca ook de wreedheid van sweatshops, waar onderbetaalde arbeiders lange dagen maken onder gevaarlijke omstandigheden, gebukt gaan onder emotioneel of fysiek geweld, niet beschikken over veilig drinkwater, enzovoort.
Soms is de LCA-methode zinnig voor de kwantificering van menselijke condities, soms ook niet. Onderzoekers aan de Universiteit van Stuttgart berekenden het aantal ongelukken van werknemers in de toeleveringsketens van verschillende soorten verpakkingsmateriaal. Hoewel het niet vaak voorkwam, was het aantal dodelijke ongelukken het hoogst bij houten dozen, gevolgd door kartonnen dozen en uiteindelijk plastic kratten.37 Een dergelijke analyse levert gegevens op waar je iets mee kunt. Maar sociale lca’s kunnen ook te precies worden en het contact met de realiteit verliezen. Zo vindt Benoit dat het zinloos is menselijke omstandigheden te koppelen aan maatstaven als ‘het aantal gewerkte seconden per proces’, zoals wel is voorgesteld.38 Zij geeft er de voorkeur aan te berekenen in hoeveel procent van de toeleveringsketen van een product sprake is van kinderarbeid, of fair-tradecertificering, of ziektekostenverzekeringen voor arbeiders.
Het vaststellen van sociale effecten stelt ons voor unieke uitdagingen, omdat cijfers de menselijke situatie kunnen vertekenen. ‘Je kunt proberen het aantal kinderen dat een bedrijf inhuurt te becijferen,’ zegt Benoit, ‘maar in veel landen is kinderarbeid illegaal, dus een antwoord krijg je niet. Het is onmogelijk het juiste aantal uren kinderarbeid in een toeleveringsketen vast te stellen. Je kunt beter gewoon vragen: is er kinderarbeid en waarom?’
Ze voegt eraan toe: ‘Je zou op basis van algemene gegevens bepaalde kritieke gebieden of hotspots kunnen identificeren waar het risico op kinderarbeid het grootst is. De textielindustrie in India is een goed voorbeeld. Maar zelfs binnen India zijn er gebieden met een hoger of lager risico. Over het algemeen vind je hotspots voor kinderarbeid op plekken waar grote armoede heerst, de lonen laag zijn en werkgevers geen respect hebben voor de mensenrechten. De identificatie van hotspots geeft je waardevolle informatie wanneer je de sociale condities van de levenscyclus van een product wilt verbeteren.’
Gregory Norris: ‘LCA’s werken volgens het paradigma dat de onderzoeker weet wat het beste is. We zitten in een universiteitslaboratorium en zeggen dat de uitstoot van CO2 belangrijk is. Vervolgens kunnen we drempels vaststellen en zeggen: “Hoe je het doet, kan ons niet schelen, maar zorg dat de uitstoot van gifstoffen en CO2 onder dit niveau komt te liggen.” Dat snijdt hout, maar wanneer de sociale impact een rol gaat spelen, met de potentieel enorme voordelen van economische ontwikkeling voor de volksgezondheid, kun je producenten beter zover zien te krijgen dat ze kopers vertellen: “Dit zijn de voordelen die ons aan het hart gaan.” Door je op de onderste regionen in de bedrijfshiërarchie te richten ontstaat er een nieuw geluid in de conversatie tussen kopers en verkopers. De discussie over welke effecten van belang zijn krijgt dan een veel breder karakter.’
‘De beste methode voor het signaleren van bijvoorbeeld kinderarbeid ergens in de toeleveringsketen is nog altijd een bezoek aan de werkvloer en contact met plaatselijke organisaties, maar dat is duur en tijdrovend als je het moet doen voor een complete levenscyclusanalyse,’ merkt Cathérine Benoit op. ‘Doe dat dus waar het voor jou het meest uitmaakt: waar de grootste waardevermeerdering plaatsvindt in de levenscyclus van het product, waar je hotspots tegenkomt of waar je iets aan de omstandigheden kunt doen. Die drie dingen vallen niet altijd samen. Stel, je bent een IT-bedrijf en je maakt mobiele telefoons. Het erts voor een van de onderdelen wordt in Afrika gewonnen, dat een hotspot is voor zowel gedwongen arbeid als kinderarbeid. Maar het betreffende onderdeel is misschien maar een piepklein deeltje van je telefoon en representeert niet meer dan een paar uur werk in de levenscyclus van het product. Mocht je willen ingrijpen, dan heb je in die situatie waarschijnlijk niet al te veel macht, omdat je slechts een kleine klant bent van die aanbieder. Je zou echter druk uit kunnen oefenen door met andere IT-bedrijven samen te werken.’